
Ook was hij niet bang in het cocon van elke seconde
het bestaan te koesteren.
De druppel.
Het juni-groen van varens en liguster
die winterkou trotseerden.
Niet bang dienstbaarheid, het nut
uit zijn open handen te laten vallen.
Niets splintert zo zilverwit in kruimels
als vooropgestelde doelen en droog gebakken analyses.
Hier zijn de kattenkoppen zijn voorbeeld.
Schrijf ze liefelijkheid noch wreedheid toe.
Matig de diepte van hun glanzende ogen,
misprijs hun scherpe klauwen niet.
Zij bestaan
in de uitgestrektheid van het ogenblik.
Zij dienen geen ideeën,
noch willen zij een kudde leiden.
Zij vervullen hun bestaan, geheiligd door de goden,
die hen besef van eindigheid onthielden.
Kennen zij de doodsangst niet,
ook haar camouflage, de hunkering naar schoonheid,
is hen vreemd.
Van snor- tot staartpuntje vervullen zij het kattenleven
waarin de mens hun dienaar en hun speeltje is.
Misprijzen voor degenen die hen kunstjes willen leren,
leven zij bij gratie van zichzelf.
Met mensen mee bestuderen zij hun tweepoters,
lossen ze hun liefde wanneer ze hen vernederen
tot een spinnende vacht,
een tuintijger met een overschot aan kopjes geven,
een eilandje rust in het jachtig mensengedoe.

Wie goed kijkt, leest spot en ernstig spel
in hun weerkaatsende ogen.
Ze stinken uit hun bek.
Vlooien huizen in hun vacht.
Schaamteloos kotsen zij op het tapijt.
Zij kennen de trucken van de foor om hun doelen te bereiken.
In alles zijn ze hun menselijke melk- en vis-heren de baas.
Wie zover is mag de dag verslapen,
zich uitrekken terwijl logge woorden kamers vullen.
Uren op het tuinpad zitten
en het tekort aan vleugels in stoïcijns gelik vertalen.
Elk haartje op zijn plaats,
elk spiertje van hun goddelijk lijfje
geprepareerd om op de rand van het dak
tussen god en mens
evenwicht en list, honger en speelsheid
met elkaar te verzoenen.
Had mijn koning een wapenschild, er zou een kat in huizen.
(het schilderij ‘The Painters Daughters with a cat, Thomas Gainsborough, 1760-61, te zien in de National Gallerie in London. Het schilderij is niet af. De kat is nog maar vaag getekend aanwezig.)
Gainsborough's daughters Mary and Margaret were baptised in February 1750 and August 1751. Mary appears to be about nine or ten years old, and Margaret about eight or nine.
Gainsborough had moved with his family from Ipswich to Bath in the autumn of 1759 and this work may therefore have been painted in Bath rather than in Ipswich. The painting is unfinished, but the outlines of a cat whose tail is being pulled can be seen on the lap of the elder girl.
