
Gewoon een vermoeid woord was het, -of het enkele weken mocht logeren in de stille hoeken van het huis – er zijn als ik naar de rood verkleurende wingerd keek achter in de tuin, of naast de kat mocht slapen die zacht kreunend droomde, vier witte voetjes bij elkaar, kussentjes als uitstekende rustplaats voor een vermoeid woord. Ook in het strijklicht van de late middag in de veranda zou het zich ontrollen, zijn letters loslaten in de spiegeling van het vijverwater op de zoldering. Onuitgesproken kon het zijn klanken met de vroege avond laten vallen. In het donker van mijn ogen slapen as veel gevraagd, maar het kon. Van de boeken bleef het ver vandaan, het was maar een eenvoudig woord, zei het, wars van literaire pretenties, maar niet zo simpel of zo slaafs als een lidwoord, wel te lui voor dubbelzinnigheid. Graag ontdaan van zijn betekenis zou het doorzichtig en onzichtbaar zijn, -ik dacht aan het volle-maanlicht in het trappenhuis- maar in haar sluimerslaap schrok de poes toen het smartelijk om verloren letters riep. Die nacht, in het donker van mijn ogen, droomde ik zijn verlangen om bij het andere woord te zijn. Met enkele krullen en wat streepjes meer zou het van zijn woordblindheid genezen. Een woordspeling hoefde niet, gewoon samen in het woordenboek wonen zoals ‚gaandeweg’ of ‚pepermunt’. We werden heel vroeg wakker, droevig om elkaars tekort. 'On' en 'af', twee vermoeide woorden in een winternacht. Wie ons verenigde, herkende wel zijn eigen heimwee naar verloren letters en dies meer. Onaf maar onafscheidelijk.

foto’s van Yves Marchand en Romain Meffe