Hoop, een van de theologische deugden Italiaans (Umbrië) schilder ca 1500
"Everyone must dream. We dream to give ourselves hope. To stop dreaming – well, that's like saying you can never change your fate. (Bram Stoker, Dracula)
Chie Fueki ‘Hope’ 2011
Met 2023 al half over de planeet verspreid en hier na middernacht, klinkt het niet gek dat je zwijgend in dat donker kijkt dat nabije toekomst heet. Het is ook niet toevallig dat we met een citaat uit ‘Dracula’ begonnen, en als je daar dan nog een aanzet voor de verwaaide deugd die hoop heet vindt, is waarschijnlijk de deugd met ‘liefde’ als naam niet ver weg. De onbekende schilder uit Umbrië zag ze rond 1500 zo:
Bij de voeten van de Liefde zie je de pelikaan, het symbool van de opofferende liefde, en bij de Hoop de feniks, symbool van de verrijzenis. Waarschijnlijk waren deze figuren een deel van een ‘spalliere’, een bank met hoge rugleuning of een bed voor overdag, of werden ze gebruikt om in een lambrisering te verwerken. Je kon ze dus even in alle rust bekijken en overdenken want de jaren rond 1500 waren ook geen voorbeeld van ‘vredevolle tijden’. De ‘deugden’ staan in vredevolle landschappen en kijk hoe de hoop niets meer te verbergen heeft terwijl het hoog gezeten kindje bij de liefde duidelijk wil drinken en het andere joch moedig mee stapt. Het is in dat jaar 1500 dat Albrecht Dürer zijn zelfportret schildert. Zijn ‘dromen’ werden en worden wereldwijd verspreid. Met enige aarzeling scharen we ons achter hem en Bram Stoker om iets met onze en hun dromen te doen.
Tussen brol en breekbaar zou je deze keuze kunnen noemen. Wat bezielt ons om putje winter gevoelige en overgevoelige snaren te betokkelen, en elkander op te zoeken? 'Een diversiteit aan oplossingen om ons weer op het donkere pad naar wat toekomst heet te begeven. En toch ontloop je de oorlog niet. En de hoop dat wij met zijn allen wijzer willen worden. Luister, frons en geniet.
Het is nauwelijks het seizoen voor iets onheiligs, dus Sam Smith’s “Night Before Christmas”, een nieuw origineel voor de feestdagen geschreven met de vaste medewerker van de muzikant, Simon Aldred, is smaakvol, traditioneel en lieflijk soulvol.
“Nu alles gesloten is, kun je nergens heen”, zingt Smith over een spaarzaam gitaararrangement, maar de sfeer wordt al snel vrolijker door de toevoeging van piano, percussie en een vloot achtergrondzangeressen. “Baby, this time of year can make you feel old,” zingt Smith in het refrein. Maar gezelligheid is de remedie: “Maar als ik bij jou ben, voel ik de kou niet.” (Zoladz NY Times)Tekst hieronder
Night Before Christmas
Liedje van Sam Smith
The treetops are leaning
They're covered in snow
The fire's burning
And you're nearly home
The bars are all empty
I can't hear a soul
With everything closed now
There's nowhere to go
Come rest your weary
Head on my chest
The year is behind us
We're still at our best
The magic of Christmas
Is what's coming next
So, lean in, kiss me
And all of the rest
Baby, this time of the year
Can make you feel old
But when I am with you
I don't feel the cold
So, let's dance in the kitchen
And climb up the stairs
I hope when we wake up
There's love everywhere
Mhmm
Mhmm
Hmm
Baby, this time of the year
Can make you feel old
But when I am with you
I don't feel the cold
Hold on to your lovers
Be good to your friends
Remember the people
Who are no longer there
Lean into the moment
The memories you share
And have a Merry Christmas
Everyone, everywhere
“Trim This Tree”, een origineel van de Americana stalwarts Old Crow Medicine Show, is een pittige, af en toe hilarische momentopname van Kerstmis in het moderne, overontwikkelde Nashville: Klotsende rendieren rijden voorbij op een pedaal, de ornamenten zijn uitsluitend van Dollar Tree, en, zoals frontman Ketch Secor het zegt in een Springsteeniaanse keelklank: “Voor deze Airbnb staan een Jozef en een Maria en Jezus, allemaal verlicht als een Walmart.” Maar zelfs in zo’n omgeving weet de groep met zijn opzwepende geluid een oprechte down-home cheer op te roepen. (ZOLADZ)
Well it’s December, it’s not even cold
I wake in a sweat, just counting on when I go home
And I bought a candle, it smells like the pines
But aside from the stands in the city,
There’s none here for miles
My god, it’s been the longest year
Just trying not to disappear
And I don’t know how, but I’m hoping
Christmas will work it out
Nostalgia’s my weakness, my easiest sell
But that movie we watch all season, it just hasn’t held up
I’m sentimental and resentful
Wish I’d just suck it up and turn cynical
But I keep the string lights on and a lookout for miracles
My god, it’s been the longest year
Just trying not to disappear
And I don’t know how, but I’m hoping
Christmas will work it out
And sat at the table, laid pretty,
It feels somehow wrong to complain
So I smile and drink my glass empty
I don’t want to have to explain
I just don’t want to have to explain
My god, it’s been the longest year
Sometimes I wish I wasn’t here
And I don’t know how, but I’m hoping
I'm hoping
My god, it’s been the longest year
Just trying not to disappear
And I don’t know how, but I’m hoping
Christmas will work it out
Christmas will work it out
Christmas will work it out
written & composed by Paola Bennet
produced & recorded by Adam Tilzer
mastered by Oscar Zambrano, Zampol Productions
Norah Jones heeft de tracklist voor de uitgebreide versie van haar album “I Dream of Christmas” uit 2021 bijna verdubbeld, vooral met bluesy, louche studiotracks en live remakes. Haar versie van het oude Tin Pan Alley-nummer “The Christmas Waltz” – geschreven door Sammy Cahn en Jule Styne, ooit opgenomen door Frank Sinatra – verruilt vrolijk een wals voor een shuffle, met een trillende harp en een insinuerende saxofoon, die met meters speelt maar toch fond klinkt. (PARELES NY Times)
Dit is hoe je het doet – een jubelende, surf-achtige rockjam over de kleine details van de vakantiekriebels, inclusief die welke nooit en te nimmer veranderen: “Elk jaar dezelfde afspeellijst/Mariah brengt de vrolijkheid/And pumpkin spice lattes are here.” De Linda Lindas blijven maximaal geluk halen uit elk beschikbaar moment, inclusief het kijken naar de kat die water van de kerstboomkraam oplikt. (CARAMANICA)
Laat je niet afleiden door het overbekende gezicht van de overbekende film, het gaat duidelijk om het prachtige liedje: Carol of the Bells, een liedje uit Oekraïne dat later in de score van ‘Home Alone’ terecht kwam.
Het begon als "Shchedryk", een liedje over een vogeltje dat in 1922 voor het eerst werd uitgevoerd in de Verenigde Staten. De betoverende melodie ervan wordt sindsdien gezongen door Beyoncé en Barenaked Ladies.
Jarenlang maakte componist John Williams van de twinkelende kerstfavoriet "Carol of the Bells" een vast onderdeel van zijn seizoensprogramma. Nu de naam van het Oekraïns kinderkoor 'Shchedryk'.
As the original “Shchedryk” gained prominence in the late 1910s as a popular a cappella, it wound up providing a soundtrack to tumult. The country was embroiled in the Bolshevik Revolution, which would later pave the way for the Russian Civil War and the subsequent creation of the Soviet Union. Simultaneously, Leontovych’s reputation as a star of Ukrainian culture was on the rise. After fleeing Kyiv upon its capture by the White Army, he founded a music school in the western Ukrainian town of Tul’chyn. But on Jan. 23, 1921, he was targeted during a visit to his parents’ home, and an undercover Russian agent killed Leontovych in his sleep, part of a concerted effort to wipe away Ukrainian culture.
Then as now, Ukraine was under threat from Russia, a shadow of an anxious past that still extends over the country. “We started planning the 100th-anniversary show two years ago,” Filevska said in a phone interview the day after the concert. “Back then, we had something very positive and cheerful in mind. But when the invasion broke out, we at first doubted we’d even be able to complete this. It was really hard to have to organize something while there’s a full-scale invasion happening in your country.”(NY Times)
Hij was een Oostenrijkse landschapsschilder, Adolf Kaufmann en eens terug uit Parijs settelde hij zich in Wenen en opende daar in 1890 een ‘Kunstschule für Damen’, een gedurfd initiatief in het Wenen van eind negentiende eeuw. Maar het gaat niet over hem, mijn bijdrage gebruikt twee schilderijen uit zijn oeuvre met ongeveer hetzelfde onderwerp: een kudde schapen op weg naar huis in regenweer.
De triestigheid, de ellende van mens en dier is voelbaar. Ik isoleer even de kudde uit het bovenste schilderij. Kijk naar de schapen. Vooral het schaap achteraan helemaal links.
Staan er verschillende schapen per twee, koppen vooruit, deze achterblijver kijkt wellicht naar zichzelf in de plassen. De vraag: wat doe ik hier in dit rotweer ligt voor de hand. De vraag of ik blijf volgen of er stiekem van door ga klinkt geloofwaardig. Kijk je terug naar het totaal dan zie je rechts de bank onder de bomen, wellicht een herderlijke rustplaats in betere tijden, maar nu zonder enige betekenis. De uitdrukking ‘die van goede wille zijn’ is wellicht nodig?
Wat betekent van goede wil zijn?
Mensen van goede wil stellen niet hun eigenbelang voorop, maar vinden de zin van hun leven in het ten dienste staan van anderen. Niet hun Ik is het centrum van hun bestaan, maar de Ander. Hun motto is solidariteit. Als anderen beroep op hen doen, geven ze altijd gehoor.(Google)
Die ‘van goede wil zijn’ kwam uit mijn jeugdherinneringen. Na de boodschap dat er een kind was geboren zongen de engelen: ‘‘Glorie aan God in den hoge en vrede op aarde aan de mensen die van goede wil zijn.’ (Lukas 2:14) Blijkbaar was dat een vertaling uit het Latijn: ‘Et in terra pax hominibus bonae voluntatis’ Vrede op aarde voor de mensen van goede wil. De evangelies echter zijn in het Grieks geschreven en daar heet die goede wil ‘eudokia’, of als genitief: eudokias, van goede wil. Even in oude Griekse woordenboek opzoeken en dan lees ik: eudokia 1. welbehagen 2; goede bedoeling. 3. besluit. Met dus ‘welbehagen’ op de eerste plaats.
In een latere vertaling zijn dus de mensen van goede wil verdwenen, maar in plaats van het kale ‘van het welbehagen’ zoals het daar staat, heeft men voor een meer uitleggende verklaring gekozen, wat ook niet zo vriendelijk klonk. Later ging het over ‘…mensen die in Gods gunst staan’, of zoals in het Gloria: de mensen die God liefheeft. In de allernieuwste vertaling lees ik: ‘Eer aan God in de hoogste hemel, en vrede op aarde voor de mensen die hij liefheeft.’ En daarmee. verdween mijn jeugdherinnering: vrede aan de mensen die van goede wille zijn. Jaap de Rooij, neerlandicus, Nijmegen legt dat allemaal haarfijn uit in Onze taal, Jaargang 73 (2004) toen de nieuwste vertaling nog niet bekend was. Te lezen :
Zo te zien was dat wel even schrikken, die ‘engelenvloed’. Hemels vuurwerk. En de mensen die van goede wille zijn, in wie God zijn welbehagen vindt, hoe moet je die bepalen want tenslotte is het maar behelpen als ik mezelf onder ogen neem. Via een artikel van Ilja Leonard Pfeiffer die het over het nut van de poëzie had kwam ik bij een wonderlijk vers van Nicolaas Beets terecht, niet dadelijk een nieuwlichter, maar onder de titel ‘Reciteren’ geeft hij de dichterlijken goede raad:
Laat schoone verzen glad van effen lippen vloeien,
Maar gil, noch galm, noch kwaak, noch bulder woest en luid;
Weerhoud uw arm en hand van haamren, zwaaien, roeien;
De molenwiekerij drukt geen verrukking uit.
Des dichters hartstocht stijge als opgezette baren,
Hij zij een storm, een stroom, die alles met zich voert:
Gij, blijf uw kalmte, uw kracht, uw meesterschap bewaren,
En daar ge een ander schokt, schijn zelf niet eens ontroerd.
Die stroom, die storm die alles met zich voert, drukte alom. Er viel wel wat te bekijken door de vrij sierlijk aangeklede herders. De 19de eeuwse visie van de Amerikaan Thomas Cole (1801-1848) heeft zo’n 2,50m x 4,70m doek nodig om zijn verstilde visie weer te geven. Licht en donker. Maar wel cinemascope.
Een van de mooiste verbeeldingen is een ets van Rembrandt uit 1634. De reactie van herders en hun omgeving is dodelijke angst. Iedereen en alles vlucht weg. Denk eraan dat telkens een engel aan mensen verschijnt de uitdrukking ‘Wees niet bang, schrik niet!’ moet gehanteerd worden. De meeste kunstenaars blijven in dezelfde menselijke dimensie terwijl engelen als boodschappers van het goddelijke een totaal andere dimensie voorstellen. Geruststellen is dus ten zeerste nodig.
En de Afrikaans-Amerikaanse schilder Henry Ossawa Tanner (1859-1937) schildert in 1910 een bijna abstracte versie van het gebeuren. De wazige boodschapper vervloeit in het landschap. De herders moet je onderaan rechts gaan zoeken. Het nachtelijke landschap vergroot de atmosfeer.
Van de vele wonderlijke mensen die ik mocht ontmoeten blijft Willem Wilmink mij heel dichtbij. Met hem sluit ik weer bij de tijd van nu aan: ‘Kerstlied van de supporters’.
Kerstlied van de supporters
We waren van 't voetbal teruggekeerd,
we hadden een treinstel verruïneerd
en we liepen nog wat door de angstige stad
en toen riep er eenje: Hé! Zie je dat!
Daar is verdomme
een ster gekomme!
Toen riep er een ander: 'Heremejee,
dat is een nieuw geintje van de ME:
nu jagen ze ons weer op de vlucht
met helicopters, hoog in de lucht,
en er zijn honden
aan vastgebonden.'
Maar je hoorde geen motor, het bleef zo stil,
en min of meer tegen onze wil
liepen we mee met die zwervende ster
en Japie zei nog: ik zie al van ver
waar die ster heengaat:
'Tweede Jan Steenstraat.'
Een dronken kerel zong er een lied:
'Driehoog achter is het geschied.'
En hij had gelijk in zijn dronkenschap,
dus wij liepen over een donkere trap
zachter en zachter
naar driehoog achter.
Willem Wilmink
uit: 'We zien wel wat het wordt', 1985.
Ik loop met mama in de tuin.
Zozo, zegt ze, eindelijk ben je thuis.
We gaan kersen plukken en paaseieren rapen.
Elke dag komt sinterklaas.
Elke nacht zal het kerstnacht zijn.
Ik loop met mama in de tuin.
Zozo, zegt ze, eindelijk ben je thuis.
(uit 'Triangel, documenten bij een afscheid)
Mooie en innige feestdagen gewenst.
I walk with Mum in the garden.
So she says, finally you're home.
We are going to pick cherries and collect Easter eggs.
Every day St Nicholas will come.
Every night will be Christmas night.
I walk with Mum in the garden.
So, she says, finally you're home.
(from 'Triangle, documents at a farewell)
In de nagalm van het laatste voetbalgedruis vroeg ik me af of er wonderen nodig zouden zijn om jouw stad aan de Schelde nog te kunnen redden van de digitale piraten? Kun je iemands bezit eigen maken, erger nog de geslaagde poging om een stad te verlammen door haar digitale keuken af te sluiten. Kon de heerser in vroeger tijden genoegen nemen met een symbolische sleutel, nu volstaat een zwakke plaats in haar digitale werking te vinden en vandaar het doen en laten te verlammen zonder een greintje lijfelijke aanwezigheid.
Het dreigement persoonlijke gegevens van haar burgers op het net rond te strooien bij niet-betaling gijzelt elke bewoner. Inbreken in wat zo mooi ‘de persoonlijke leefsfeer’ wordt genoemd. De beeldende voorstelling van dergelijke grootscheepse diefstal waarbij elke burger op een of andere manier gehinderd kan worden een vrij mens te zijn, beperkt zich tot een duistere figuur achter een berg computerschermen, vaak gehuld in een soort monnikspij. Dat een ordinaire nerd in hemdsmouwen computer op de niet geruimde keukentafel een meer realistisch beeld is, dringt pas langzaam tot ons door. Stel, je nieuwe auto is gestolen. Je kunt hem terugkrijgen door hem nog eens te betalen.
By inserting subliminal images in the videogame, hackers were able to probe the player’s unconscious mental reaction to specific stimuli, such as postal addresses, bank details or human faces. This way, they were able to glean information including a credit card’s PIN number and a place of residence.
Ballarín, who is a telecommunications engineer and a cybersecurity expert, has tested a few devices himself. He hacked a brand-name EEG headset and managed to intercept the neural data sent by the device to a paired cell phone. “If you can process these signals, you can get information regarding disease, cognitive capabilities or even a user’s tastes and preferences, which may be something quite personal, like sexual preferences that you wouldn’t even discuss with a partner,” he warns.(Bruno Martin BBVA Open Mind)
'Eventjes een foto maken', zei de dokter.
Koptelefoon op je hoofd, want zo'n ding maakt hels lawaai.
Commerciële radio als troost?
'Je kunt je goed ontspannen. Doe de groeten aan je vriend.'
Brain implants known as implantable pulse generators (IPGs) are already used to treat brain disorders such as Parkinson’s disease and depression. They use electrical signals to stimulate or block nerve impulses in the body.
The latest versions of these devices come with management software for both patients and clinicians to access on a smartphone or tablet via Bluetooth.
Research by cybersecurity company Kaspersky Lab and the University of Oxford Functional Neurosurgery Group explored vulnerabilities in these implanted devices and found a number of potential risks, such as an unencrypted data transfer between the implant, software and network.
The Russian company warns that in serious cases this type of brain hacking could be used to inflict pain or paralysis, as well as the theft of personal data.
Kaspersky researchers also note that these devices have weak password security, with physicians needing access to the password in case of an emergency. (Robert Scammel Verdict)
https://www.verdict.co.uk/brain-hacking-memories-safe/
‘De dief’ als dramatis persona kon meestal op bijval rekenen. Dat begint met ‘het stelen van de rijken’, gaat over naar het stelen als personaliteit(en) met het hart al dan niet op de rechte plaats en wordt pas gemeen als het personage kan dienen als aantasting van de volkse levensstandaard.( Robin Hood, Bonny and Clide, en tenslotte een anonieme ‘gemene’ paardendief.)
Hun criminele 'zegetocht' duurde niet lang: op 23 mei 1934 vonden ze de dood, nadat ze door de politie in een hinderlaag waren gelokt. Hoewel ze tot de tanden toe bewapend waren, werden Bonnie en Clyde zodanig overrompeld dat ze niet de kans kregen naar de wapens te grijpen en werden ze volgens de geschiedschrijvers "door een regen van duizend geweerschoten" geveld. Op dat moment werden ze verdacht van 13 moorden en diverse overvallen en inbraken. (Wikipedia)
Boys put on a production of ‘Hanging a Horse Thief’ in Falls Mill.
Kunstdieven zijn een geval apart. We citeren graag het begin van een justitiële publicatie van Boom over dit onderwerp.
Het specifieke karakter van kunstdiefstal, hoe het in elkaar zit, de betrokkenheid van de georganiseerde misdaad, de motieven van de dieven, hun zeer beperkte of zelfs volledig ontbrekende kennis van kunst – het zijn allemaal onderwerpen waarover weinig diepgaande kennis beschikbaar is, zelfs bij de politie. Spannende films over spectaculaire kunstroven spreken enorm tot de publieke verbeelding, maar echte kennis over dit type criminaliteit ontbreekt vaak. Fantasie wordt zelfs vaker voor waar aangenomen dan de echte feiten. Zoals ook in The museum of lost art te lezen valt, is kunstcriminaliteit een van de weinige misdaadtakken waarbij criminelen hun vak ‘leren’ uit boeken en films (Charney 2018)
Het toe-eigenen is een ander verhaal. Jij als maker van fraaie televisiedocumentaires eigende jou de levensverhalen van een aantal mensen en/of plaatsen toe met de bedoeling ze op zo’n intense manier vorm te geven dat er een betrokkenheid ontstond tussen het onderwerp en de kijkers. Je gaf ze dus terug in een vorm eigen aan het medium. Het is een niet makkelijk ingrijpen want jij als eindregisseur bepaalt de teneur van je onderwerp. Diefje-met-verlos?
Ofschoon het onduidelijk is waar het vandaan komt, is ‘Diefje met verlos’ een spel dat al eeuwenlang voor de nodige opwinding gezorgd heeft. Tijdens zijn regering (1327-1377) zag Edward 3e zich genoodzaakt het spel te verbannen uit de tuinen van het Westminster Palace, aangezien de dames en heren met hun gejoel de parlementaire besprekingen verstoorden. Dit decreet deed echter niets af aan de populariteit van het spel en het wordt sindsdien nog steeds met veel plezier door jong en oud gespeeld, zowel in zijn originele vorm als in zijn veel mildere vormen zoals ‘quatre coins’(Kinderwereld NL museum)
De eenvoudigste vorm zoals ik hem mij herinner uit mijn internaatswereld waar je ’s avonds eindelijk niet meer moest voetballen op de speelplaats maar ‘ketting’ mocht spelen, een variatie van diefje-met-verlos. Jagers tikken je, je moet naar de plaats waar alle ‘getikten’ een ketting vormen. Kun je nog als vrije jongen door die ketting lopen dan verlos je meteen alle gevangenen. Heerlijk! Je kunt het dus met dat ‘boeien’ door een ‘kunstproduct’ vergelijken en doordat jij de creatie en dus presentatie ‘boeiend’ hebt gemaakt, ontstaat er een verlossend moment van herkenning! Je bent dus diefje en verlosser samen als kunstenaar(es).
Couple aux têtes pleines de nuages Savador Dali
En er is het personage dat komt ‘als een dief in de nacht’. Dichter Luuk Gruwez schrijft in ‘Advies aan een dief’ dat hij welkom is.
Komt u maar binnen door mijn achterdeur,
die doe ik bijna nooit op slot.
Gaat u toch zitten, doe mijn sloffen aan;
er staat een borrel in de kast.
Mijn allerliefste dief bent u.
U zult waarschijnlijk zenuwachtig zijn.
Dit huis is mijn museum. Kijk. De gekste dingen heb ik hier bijeen,
En na een opsomming van zijn bezit, komt de bezoeker bij een kamer.
Ten slotte komt u bij een kamer.
Die is potdicht, waarvoor excuus.
Hier houd ik mijn vriendin gevangen
in touwen, ketting om de voet.
Geen mens kent de bezitter van haar lijf.
Of toch: wilt u het waarlijk weten?
Ik lig al naast haar, twintig jaar.
Wij zijn er trots op dat wij ouder worden,
de laatsten die geloven in elkaar.
En als zij slaapt hou ik haar dromen vast,
en als zij zucht of kucht haar keel,
en telkens als zij lacht haar lach
en telkens als zij weent haar tranen.
Er is maar één dief die ik vrees:
de dief die harten steelt.
U moet geweldig van mij houden
dat u mij zozeer wilt beroven.
Maar ook al neemt u alles mee, laat haar bij mij, en mij bij haar.
Uit Dieven en geliefden, De Arbeiderspers 2000
Misschien zie je vanuit je raam boven de Schelde de zevende engel voorbijkomen. Johannes, de leerling die Jezus liefhad beschrijft hem als:
"En de zevende engel blies op de bazuin, en er klonken luide stemmen in de hemel, die zeiden: De koninkrijken van deze wereld zijn van onze Heere en van Zijn Jezus Christus geworden, en Hij zal Koning zijn in alle eeuwigheid." (Openbaring 11:15)
Het afsluiten van de tijd. Al die ‘rijken’ (in meervoudige betekenis) zijn overbodig geworden. Als ‘dieven van de tijd’ is onze buit overbodig. Schud leeg die herinneringen en verwachtingen. Gooi ze niet weg, maar laat ze als sterren in de eeuwige hemel schitteren. We zullen er niet alleen naar kunnen kijken, maar, de mooiste vorm van waarnemen, er als kinderen mee spelen. Zoals de foto’s van die ons voorgingen uit hun kader stappen en ons tijdloos omarmen. De diefjes zijn verlost van gisteren en morgen. Mijn innige kerstwens voor jou en degenen die dit blog hebben mee gelezen. Het mooie nu van elk ogenblik.
Eigen foto
Theft
(Esther Popel)
The moon
Was an old, old woman, tonight,
Hurrying home;
Calling pitifully to her children,
The stars,
Begging them to go home with her
For she was afraid,
But they would not.
They only laughed
While she crept along
Huddling against the dark blue wall of the Night
Stooping low,
Her old black hood wrapped close about her ears,
And only the pale curve of her yellow cheek
With a tear in the hollow of it
Showing through.
And the wind laughed too,
For he was teasing the old woman,
Pelting her with snowballs,
Filling her old eyes with the flakes of them,
Making her cold.
She stumbled along, shivering,
And once she fell,
And the snow buried her;
And all her jewels
Slid from the old bag
Under her arm
And fell to earth,
And the tall trees seized them,
And hung them about their necks,
And filled their bony arms with them.
All their nakedness was covered by her jewels,
And they would not give them back to her.
The old moon-woman moaned piteously,
Hurrying home;
And the wild wind laughed at her
And her children laughed too,
And the tall trees taunted her
With their glittering plunder.
Esther Popel Shaw, born on July 16, 1896, in Harrisburg, Pennsylvania, was a poet and critic from the Harlem Renaissance. She is the author of Thoughtless Thinks by a Thinkless Thaughter, a volume of poetry that she self-published in 1915 while she was still in high school, as well as A Forest Pool, a collection privately printed in 1934. Her writing also appeared frequently in periodicals such as Opportunity, The Crisis, and The Journal of Negro Education. She died on January 28, 1958.
Onbekende meester circa 1420 Portret van het meisje met de dode vogel
Om Nietzsche te parafraseren met ‘Menselijk al te menselijk’, al dadelijk een correctie in onze kerstgedachten om de tijd van ‘die van goeden wille zijn‘ te duiden. De menselijke kentrekjes die schuld en onschuld benoemen. Te beginnen met een slecht belichte foto van een fraai portretje uit circa 1520 maar nog helemaal mooi te bekijken in het prachtige boek: ‘Portretkunst in Vlaanderen van 1420 tot nu: Hoofd en bijzaak van Katlijne Van der Sighelen, (Waanders Uitgevers, en Het Davidsfonds Zwolle/Leuven 2008) In 1942, oorlogstijd dus, dichtte P.C. Boutens dit vers ‘Meisje met dood vogeltje‘:
Weet. je nog van den anderen keer,
Van de pijn die onbekend was:
Hoe diep doorschrijnde ’t eerste zeer
Toen je aan geen zeer gewend was?
Nu stak opeens een vreemde kou
Tot heel in je hartje lijf door,
Die ’t vogeltje dat je troosten wou,
In je bevende vingertjes stijf vroor…
Wij deden ons best met woord en daad.
Ook ons ging ’t net als het jou ging:
Een mensch gaat slecht met zichzelf te raad
Van zijn eersten stap tot zijn trouwring.
Wij werden gewaarschuwd voor en na
Tegen leed dat meer dan een traan nam-
Wij leerden alleen bij eigen schâ
De dingen waar het op aankwam.
Want leven is overleven, kind:
Opkomen uit slaap, leed, doodspijn.
En pas ervaring bate vindt
Bij ’t even flikkerend noodsein…
Doe maar als had je niets gehoord!
En leef naar eigen wijsheid.
Daar is niets erger dan kindermoord
Op den langen weg naar de grijsheid.
Mancini Boy with Toy Soldiers Circa 1876 Philadelphia Museum of Art
Naar ‘eigen wijsheid leven’ zoals Boutens het kind met het dode vogeltje aanraadde mag hier bij dit portretje van Mancini (1852-1930) duidelijk als oorlogje spelen geïnterpreteerd worden, een eerder mannelijke neiging zoals blijkt uit hedendaagse wereldconflicten. Merkwaardig dat het ene leger door de zwart gehandschoende hand wordt geleid terwijl het andere door de naakte hand wordt aangedreven.
Vulgariteit is vaak de dochter van armoede, en armoede is altijd mijn naaste verwant geweest," schreef Antonio Mancini ooit. "Sinds ik een jongen was nam ze me bij de hand en begeleidde me van zolder naar zolder om alle zorgen van de wereld te ondergaan."
Ondanks verpletterende armoede en geestesziekte steeg Mancini naar de hoogten van de laat-negentiende-eeuwse kunstwereld, waardoor collega-kunstenaar John Singer Sargent hem de grootste levende schilder van die tijd noemde. Helaas verdween Mancini na zijn dood in 1930 weer in de schaduw van de kunstgeschiedenis, alleen bekend bij specialisten en trouwe fans. In zijn meesterlijk erudiete tekst illustreert Hiesinger hoe Mancini nooit ophield die arme jongen te zijn, omringd door vulgariteit en armoede, door met gevoeligheid en inzicht beelden van andere arme jongens te schilderen, zoals Boy with Toy Soldiers (hierboven). Het verlangen in de ogen van Luigiello, een van Mancini's favoriete modellen en een echte wees uit de straten van Mancini's geboortestad Napels, vertegenwoordigt het verlangen dat in al Mancini's werken te vinden is. (Artblog by Bob)
Mancini De verjaardag
In de wirwar van verfstreken bij de Verjaardag moet het oog even zoeken. De jarige bekijkt met trots een zojuist uitgepakt geschenk: een zwaard. Links achter een bosje bloemen en een staande spiegel, waarin het vaasje gereflecteerd wordt, schilderde Mancini een trompet. Over een stoel in de voorgrond hangt een roze kledingstuk en ik meen twee schietwapens te ontdekken. Terwijl ik me afvraag of kinderen toen ook al met pistolen speelden dringt de geur van afgevuurde klappertjes in mijn geurgeheugen binnen.(Uit de kunst 2020 Bij de Mancini-)tentoonstelling in Den haag)
Tussen de onschuld van het kind dat met de dood van het vogeltje wordt geconfronteerd en de jongen die zijn verjaardagsgeschenk bewondert blijft nog steeds de droom dat wij indien alles meezit het nog niet zo slecht doen tijdens dit bestaan als we maar…En dan kijken we beschuldigend naar de anderen terwijl een blik naar binnen tot betere conclusies kan leiden. Menselijk, al te menselijk.
Uit ‘Menselijk al te menselijk’:
270. Het eeuwige kind
Wij denken dat het sprookje en het spel tot de kinderjaren behoren: wij kortzichtigen! Alsof wij in enig levenstijdperk zonder sprookjes en spel zouden willen leven! Wij noemen en voelen het weliswaar anders, maar juist dat pleit voor de veronderstelling dat het hetzelfde is -want ook het kind vat het spel als zijn werk op en het sprookje als zijn waarheid. De korte duur van het leven zou ons voor het pedante onderscheiden van levensstadia moeten behoeden-alsof zij stuk voor stuk iets nieuws zouden brengen en een dichter zou eens een tweehonderdjarige ten tonele moeten voeren, iemand die werkelijk zonder sprookjes en spel leeft.
Léon Spilliaert 1881-1946 Silhouet van de schilder 1907 MSK Gent
Zo mooi dit werk van Léon Spilliaert. Wachtend? Deze morgen hoorde ik op Klara een nieuwe versie van ‘Liebster Jesu, wo bleibt du so lange?’ J.S. Bach BWV 484, nauwelijks 2:46. Hier zingt Peter Schreier, orgel: Karl Richter. Zo menselijk, al te menselijk mooi. Het ‘wachten’ als feest. Maar zelfs met menselijk ongeduld. “Waar blijf je nu, zeg?”
In 2012-2013 werkte ik aan een familiekroniek ‘Spiritus’ waarin de Belgisch-Franse componist César Franck een belangrijke rol speelt. Ter gelegenheid van zijn tweehonderdste verjaardag een fragment. Onderaan kun je aansluiten voor het vervolg zoals het verscheen in 2012.
In dit fragment bezoekt het hoofdpersonage, Emilie, familievriend César Franck die met haar vader, nu organist in Lille, gestudeerd heeft aan het conservatorium in Parijs plaats waar Franck nu zelf les geeft. We zijn in het merkwaardige jaar 1874.
Omdat de constructie van de oranjerie op het landgoed en de herstellingswerken nu ook van start konden gaan en Emile dag en nacht tekende, tussen aannemers, constructeurs en importeurs pendelde, cursussen voorbereidde en scripties begeleidde, was er weinig plaats en tijd voor een ordentelijk gezinsleven. Emilie reisde met Marie en kleine Léon naar Parijs waar ze door toedoen van l’ abbé Pierre-Ambroise Hamelin, deken van de Saint Clotilde, in de rue de Bourgogne een belle étage huurden.
Ze mengde zich anoniem onder het publiek om de opvoering van Franck’ s ‘Rédemption’ bij te wonen, rue de la Victoire, salle Herz, een koude februari-avond, enkele dagen na haar aankomst in Parijs. Het oratorium verraste haar. De kreten van de spreker, Ah! Malheur aux vaincus, de stevige vragen van het koor, ‘Où mènent tes chemins, de symfonische brug tussen de twee delen, de dramatiek, de aandrang tot de Heer om naar beneden te kijken, bien bas, het slotkoor als synthese, seigneur, seigneur! De gevel waarin de deur verborgen blijft, het innerlijke al is prijsgegeven in de ornamenten, maar het geheim, bien loin du port béni, in de teatraliteit onbereikbaar schijnt.
Ze beseft dat ze de taal van het vertoon niet kent, dat haar spraakkunst van de gezongen collectiviteit beperkt blijft tot kerkmuziek. Ze schrijft in haar dagboek: ‘Ik ken een beetje zijn orgel- en pianowerk, maar geconfronteerd met deze symfonische poëzie, ontgaat mij de innerlijkheid, al zal ze best door haar architectuur de nodige indruk maken voor wie het wijde liefheeft. Het zal moeilijk zijn om hem mijn ervaring duidelijk te maken mocht hij daar belang in stellen. Voor een meisje uit het Noorden is het contrastrijke palet vreemd. Ik kom uit de streek waar aardkleuren overheersen onder wolkenkoepels. Dit is een wereldstad. Hier spreken de mensen luider, laten ze vlugger hun afkeuring blijken, zijn ze andere ritmes gewend. Hier is de hemel volgebouwd, de avenues net zo breedsprakerig als de koetsiers die een buitenmeisje bij de eerste oogopslag herkennen.’
De volgende dagen wandelt ze met kind langs de Seine. ‘Ik weet niet of deze stad voor jou iets zal betekenen,’ zegt ze hem. ‘Maar wil je je wel gedragen bij monsieur Franck?’ Het jongetje kijkt haar glimlachend aan, wijst met zijn handjes naar een voorbijvarende aak, en legt zijn hoofdje op haar schouder. Een rustig kind, zeggen de mensen. Maar ogen heeft het, ogen die alles willen zien. Soms denkt zijn moeder dat hij dingen herkent, dat hij in een vorig leven al eens in Parijs heeft rondgelopen. Of gevlogen, dat kan ook. Als musje of merel. ‘Je kijkt als een vogeltje,’ zegt ze. ‘Een vogeltje dat weet dat het kan opvliegen als het beneden te druk wordt. Dat boven op de rand van een dakgoot de ware proporties van onze drukte begrijpt. Kleine mensjes, kleiner nog dan het vogeltje. Maar pas op, kleintje. Ze kunnen niet vliegen, dus gaan ze op hun tenen lopen en met hun armen wieken. Ik denk dat de dakgoot soms vol lachende vogeltjes ligt. Omgevallen van zoveel gekheid daar beneden!’
‘Het was de tijd van de ingesnoerde tailles, de opgeblazen mouwen en de gladde haarlinten, de hoge dotjes, de kleine voetjes, en herinner je Athanasie, Pépina, Elodie, Victorine en het meisje Félicité dat in 1846 ook jouw een lesje mocht leren, cher César.’ Hij knikte, maakte met zijn uitgestoken vinger duidelijk dat zij het toenmalige meisje was waarop de vrouw des huizes terug naar de keuken trok terwijl ze ‘mais oui, mais oui,’ bleef herhalen op een toon waarin ironie en berusting harmonisch samen klonken.
Het zijn de ogen, dacht Emilie, de naïeve ogen in het heldere gezicht dat door de bakkebaarden nog groter leek. Bijbels en tegelijkertijd jongensachtig. Zonder voorbedachte rade keken ze van het blad naar je vingers en vandaar raakten ze even de ogen van de lieftallige leerling. ‘Nauwelijks zes juffrouwen kwamen toen aan huis,’ zei hij. Natuurlijk waren er ook de lessen rue des Martyrs, in het college Rollin waar hij in 1840 Jacques Offenbach als collega had, en de Augustins de l’ Assomption, Faubourg Saint Honoré en later de Jezuieten in Vaugirard. Mademoiselle Félicité Desmousseaux kon hij niet alleen opleiden tot een uitstekende pianiste, ze werd zijn echtgenote. Plus que la musique, l’ amour.
‘Maman en César, chère mademoiselle Emilie, dat was van in het begin innige vriendschap. Joséphine Desmousseaux, ze is nu bijna zeventien jaar dood, een bekende naam van een pure comédienne met een stem als een klok en een hart van goud.’ Ze bleef intens knikken terwijl ze het gebak in plakjes sneed. ‘En nichtje Claire Féréol, een nachtegaal, daar heeft César een bekwame pianiste van gemaakt. Enfin, drie muzikale vrouwen voor de prijs van één.’
Hij gaf toe dat zij zijn tweede familie waren geworden. Papa Féréol, schilder en een van de beste zangers van de Opera Comique animeerde het Institut musical d’ Orléans. Hij wilde dat zijn dochter Claire een goede pianiste zou worden zodat ze zijn zanglessen kon begeleiden. Ze logeerde een jaar lang bij haar nichtjes Desmousseaux, boulevard Montmartre. ‘Ze kreeg zelfs een nieuwe piano van haar vader omdat ik de mijne van ’s morgens tot ’s avonds zelf nodig had, maar voor de rest deelden we onze kamer en zelfs het kleine bed,’ zei Félicité. ‘En in dat maison du Bon Dieu was César-Auguste l’ oracle des dames!’
‘Een vrij streng orakel,’ verbeterde hij. ‘En ongeduldig, chère Emilie! Hij stampte de maat met zijn voet, en liet ons eindeloos opnieuw beginnen. Traantjes! Geen les of een van ons beiden barstte wel eens in snikken uit. ‘Ma fille, “la naïade lacrymale” kreeg ik van maman als bijnaam.’
‘De werkelijkheid gebied mij te zeggen dat ik toen om haar te troosten. “Deux Mélodies pour piano’ heb geschreven, A Félicité, eentje in re bémol majeur en de andere in mi majeur. Maar al die verhalen vervelen wellicht onze gast. Mensen met een verleden staan de jeugd met toekomst wel eens meer in de weg. Geeft je vader nog wel eens een concert, en heb je zelf plannen in die richting?’
Ze haastte zich te zeggen dat hun verhalen voor haar eten en drinken waren, een oprecht bewijs van hun genegenheid. Ze keken naar de slapende baby in het reiswiegje. ‘Hij moet zijn verleden nog verdienen,’ zei ze. ‘Papa is met de Saint Cathérine vergroeid. Hij bezoekt musea zoals wij familie opzoeken. Alsof hij in een andere tijd leeft. Ik herken dat ook bij mezelf. Ik heb niet zo’n hang naar publiek. Misschien is het angst, of schaamte. Maman verovert graag de wereld. Voor papa en mezelf is die wereld vaak te groot, te verwarrend.’
‘Zal ik je dan donderdagavond mogen meenemen naar de salons van de familie Viardot ? Vorig jaar was Pauline Viardot nog de soliste in de Marie Magdalène van Massenet .Ik ben een beetje haar pianist préferré, vooral voor haar Schubert-vertolkingen. Een merkwaardige dame, chère Emilie. Omringd door merkwaardig gezelschap, al heb ik daarover zelf ook niet te klagen.’
Je kunt het vervolg lezen via deze link en daarna onderaan elke aflevering verder gaan naar believe.
Het is niet de gewoonte van dit blog vanuit persoonlijke ervaringen te vertrekken maar bij het op zoek gaan naar de Poolse artiest Andrzej Wroblewski kwam ik weer terug naar mijn eigen eerste pasjes in de hedendaagse kunst via een maandelijks tijdschrift dat ik in Brussel, in de toenmalige Poolse winkel op het Rogierplein met eigen zakgeld aanschafte. Schitterende affichekunst, moeilijk ontcijferbare Poolse namen, maar in mijn nog zeer jonge ogen ‘hemel-bestormend’. De tijd ook van nieuwe wegen in de cinema: Andrezj Wajda, (1926-2016) cineast maar daarvoor blijkbaar student aan een kunstschool samen met de hier belichte Andrzej Wroblewski. Vrienden zelfs. Het was de tijd van o.a. ‘As en diamant’ film van Wajda naart het boek van Jerzy Andrzejewski. Film uit 1958 -Wroblewski is dan één jaar dood- die begin jaren zestig in de westerse media kon bekeken worden. Wij zagen de prachtige beelden en we besloten zelf een film te maken in die atmosfeer, plan dat bij het horen van de huurprijs van een 16mm-camera en rolletjes dito film zich tot een aantal stillfoto’s beperkte. Kijk naar deze bande annonce reprise uit 2019, de sfeer zul je herkennen bij de beelden van Wroblewski.
“Ook wij hebben ons verleden met de ogen van onze ziel gezien. Als er zoveel mensen stierven die, zoals we destijds dachten, beter waren dan wij, en we het toevallig overleefden, voelden we de verplichting om de stem te zijn van degenen die stierven - legde Wajda uit in de uitzending "Aantekeningen van de huidige tijd" . – We leefden in de romantische traditie van de rol van een Poolse kunstenaar die plichten heeft tegenover de samenleving. We wilden ze op ons nemen, en Andrzej Wróblewski deed het in de grootste mate, en het wekte onze bewondering." (Wajda bij huldiging van Andrzej Wroblewski)
Dissections 1949
Bijzonder indrukwekkend is de 'Surrealistische Schietpartij', die de vier fasen van de dood bij een executie schildert. De eerste die de aandacht trekt is een man op blote voeten in overhemd, jasje en broek, geschilderd in natuurlijke kleuren. Een tweede figuur met hetzelfde gezicht heeft alles behalve zijn handen en voeten in het zwart, terwijl zijn slagschaduw afbreekt op kniehoogte, van waaruit een miniatuur blauw mannetje omhoog lijkt te schieten. De derde man is helemaal zwart op zijn voeten na, en zijn lichaam is ter hoogte van zijn middel afgesneden - in alleen zijn jas, zijn overhemd blijft in zijn broek - en hangt met zijn hoofd naar beneden. Hij werpt zijn schaduw naar voren in plaats van naar achteren en houdt zich vast met de enige hand van zijn voorganger. De laatste figuur is blauw, met zijn torso en benen 180 graden gedraaid, en zijn broek en hemd, achterstevoren ingestopt, zijn in ingewikkelde plooien gerangschikt; er is helemaal geen schaduw. (Katarzyna Szumlewicz)
“De eerste keer dat ik die indruk kreeg was toen Wróblewski, die langs me liep in de studio, zei: “Kom naar mij, ik zal je laten zien hoe ik schilder”. Ik kwam en zag schieten, waar een Duitser met zijn rug gekeerd staat en schiet, en blauwe kleren vliegen in de lucht. Ik keek en besefte dat ik nooit zo’n schilderij zou maken, nooit!!! En als ik er zo geen schilder, en ik vind deze het mooist, wat doe ik dan op de Academie ???? Ik moet een andere plek voor mezelf zoeken. En ik vond mezelf pas na het verlaten van de filmschool, waar ik studeerde en mijn eerste drie films maakte: Generation, Ashes and Diamonds and Canal. Dit is een afscheid van onze doden. Het is hetzelfde thema, alleen is het makkelijker om het op film te zetten dan om het op doek te schilderen. “(Andrzei Wajda)
Executie tegen de muur
“Wat wist Andrzej Wróblewski? Hij wist dat hij weinig tijd had. Hij wist natuurlijk niet dat dertig jaar het einde van zijn leven zou zijn, maar het viel hem op, en ik geloof dat hij mij er zelfs in een brief op wees, dat er in de poëzie van Tadeusz Różewicz een verleden tijd en een tegenwoordige tijd is. Er is geen toekomstige tijd. De toekomst is wat we vullen met onze daden, met onze kunst, en dat is alles wat er van ons zal overblijven. Hij zei ooit: “Eén ding weet ik absoluut zeker: na de dood is er niets. Er is niets na de dood, wat betekent dat je je taak tot dan toe moet vervullen.” Wanneer heeft hij dit ondernomen? Wanneer is hij begonnen? Hij begon net na de oorlog, in 1945, en die tien jaar waren gevuld met energie, met leven, en niet alleen met schilderen, maar ook met het proberen te begrijpen van de situatie waarin we ons bevonden, en met het zoeken naar onze plaats. Het is duidelijk, en dat zie je in deze tentoonstelling, dat zijn wanhoop om onze wereld af te beelden uniek is. Andrzej Wróblewski wilde de stem van de doden zijn. Waarom? Omdat we allemaal vonden dat het onze plicht was. Beter dan wij, moediger en dapperder mensen stierven in de oorlog. We hebben de plicht om hun stem te zijn na hun dood. Daarom zie je op zijn schilderijen geen jongen meer, geen man meer, geen moeder meer, maar een vrouw blijft, een kind blijft. Dit is een constant thema dat Andrew als onderwerp in zijn werk heeft geïntroduceerd.” (Andrzej Wajda)
Hij had hetzelfde doel voor ogen toen hij zijn schilderijen schilderde waarop moeders, vaders en kinderen staan afgebeeld met blauwe figuren van gedode geliefden. De mythologie van het blauw begeleidt Wróblewski tot het einde, waarover ik verderop zal schrijven. Voor nu wil ik het hebben over de ideologische evolutie van de schilder. Zijn artistieke nadruk op universele begrijpelijkheid en ideologisch engagement bracht hem dichter bij het socialistisch realisme. Maar werken met de vereiste propaganda-achtige inslag zijn hem niet gelukt.
Dit is totaal anders dan zijn minder orthodoxe werken, waar hij in plaats van grote collectieve scènes het dagelijks leven van kleine groepen of individuen weergeeft door middel van schilderkunstige afkortingen en metaforen. Naar het voorbeeld van Mexicaanse muurschilderingen toont “De wachtkamer” uit 1949 rijke mensen met kinderen die op een bankje zitten en een paar arme mensen die het met de vloer moeten doen. Terwijl beiden deze situatie als natuurlijk zien, weten de kijkers wat hier faalt en wat er veranderd moet worden. Niet alleen de slechte levensomstandigheden van de armere lagen, maar ook het geloof dat hiërarchische sociale tegenstellingen natuurlijk zijn. (Katarzyna Szumlewicz)
De Wachtkamer (een van de-)
In het jaar van de dooi ontstaat ook een serie schilderijen getiteld. "Chauffeurs". Dit is geen nieuw thema in het werk van Wróblewski. Hij pakte het voor het eerst aan in 1949 in het mysterieuze 'The Blue Chauffeur'. Het donkere, onbeweeglijke silhouet van het titelpersonage is van achteren te zien. Voor haar in het raam strekt zich een witte ruimte uit die met hoge snelheid wordt doorkruist (dit effect werd bereikt door het punt van samenkomst van de perspectieven dynamisch te verschuiven), waarboven we een rode, dreigende lucht zien. Het unheimische effect wordt versterkt door een vreemde spiraal van blauw plaatwerk naast de bestuurdersstoel. In deze excursie naar het onbekende wordt de cultus van de menselijke kennis gecombineerd met de herinnering dat deze, net als het afgebeelde voertuig, vol innerlijke mysteries en gevaren is.
"Ik ben vastbesloten. Een besluit. Ik heb een onwrikbare beslissing genomen. Ik kan het opgeven en alles vergeten, maar dit - pas op. Ik waarschuwde, ik wilde niet dreigen, ik vroeg. Ik maakte duidelijk dat iedereen die mij niet als mens zag groot ongeluk over zichzelf en iedereen kon brengen, dat ik een verborgen bliksemschicht in me droeg die me zou vernietigen tot groot verlies van de mensheid. Ik zei: hou van me. Ik dacht: beven voor mijn definitieve beslissing. Nu. Nu is het einde. De maatregel is aangenomen. Nu ben ik een man daarbuiten”. (Andrzej Wroblewski)
“Dit is een tekst die volgens mij van die generatie, en ik denk ook in andere, zelden door een schilder kon worden geschreven. Schilders vermijden meestal woorden, juist omdat ze op zoek zijn naar beelden. Andrzej Wróblewski was in dit opzicht een bijzonder iemand, omdat hij ook onder woorden kon brengen wat hij aan anderen wilde duidelijk maken. Maar waarom klinkt er zo’n wanhoop uit deze tekst? Waar komt die vandaan? Met wie praat Andrzej Wróblewski? Wie bedreigt hij? Nou, ik zal eerlijk zijn – iedereen. Met iedereen.”
Je moet de situatie van kunstenaars in deze stad na 1945 kennen. Wie beslist over kunst, over wat er in Krakau gebeurt? Zeker twee hoofdgroepen. Een daarvan is de professoren van de Academie voor Schone Kunsten. De communistische autoriteiten, die zich willen ontdoen van de professoren die de Academie voor de oorlog leidden, besluiten een groep post-impressionisten een kans te geven. Kunstenaars die in Parijs hadden leren schilderen; Józef Czapski had hen daarheen gebracht. Tijdens de oorlog kwamen ze op het platteland terecht. Ze konden over zichzelf praten zoals Cézanne deed. Toen men hem vroeg wat hij in 1870, tijdens de oorlog met Pruisen, deed, antwoordde Cézanne dat hij enkele plein-air studies had geschilderd in het dorp waar hij zich toen bevond. Ook onze professoren schilderden een paar of misschien een dozijn stillevens en een overeenkomstig aantal plein-air studies, alsof ze helemaal niets van de oorlog merkten. Natuurlijk stond hun manier van denken, hun kunst zo ver mogelijk af van wat Andrzej Wróblewski dacht over schilderen.
Ik herinner me dat Andrzej Wróblewski naar onze studio kwam – de studio van Rudzka-Cybisowa, die het meest hield van bloemen en saladeschalen vol kersen. Dus iedereen schilderde zulke stillevens. Alleen Andrzej zag dat er een emmer kolen onder het fornuis stond. Het was er omdat we in de winter kolen moesten verbranden in het fornuis, zodat onze arme modellen, die naakt poseerden, niet zouden doodvriezen. En het was fantastisch, iedereen schilderde stillevens, probeerde zoveel mogelijk kleur te geven, zoveel mogelijk licht, en hij draaide zich om en schilderde wat hij zag: een emmer kolen zwart, vuil, tegen een vuil fornuis. (ibidem)
“De tweede groep waren de modernen. In 1948 was er een tentoonstelling in Krakau onder het beschermheerschap van een groot kunstenaar. Ik had het geluk twee geniale mensen te ontmoeten: Stanisław Lem en Tadeusz Kantor. Tadeusz Kantor was de leider van deze groep en de initiatiefnemer van de tentoonstelling. Andrzej Wróblewski exposeerde er in 1948. Hij stelde niet alleen tentoon, maar nam als het ware met zijn hele persoon deel aan het evenement. Boven de ingang van het Kunstpaleis van Krakau hing zijn grote doek De zon en andere planeten, als ik me de titel goed herinner. Andrzej Wróblewski schreef ook een gids bij de tentoonstelling, want hij was een geleerd man, hij studeerde toen af in kunstgeschiedenis aan de Jagiellonische Universiteit. Deze tweede groep besloot dat als de Poolse kunst zich wilde ontwikkelen, zij afscheid moest nemen van het onderwerp dat ons en de Poolse kunst gedurende de hele 19e eeuw had achtervolgd, afscheid moest nemen van Matejko en moest gaan schilderen zoals de wereld schildert, dat wil zeggen abstracties schilderen, op zoek gaan naar een soort ander uiterlijk, want de wereld is veranderd, zij is niet meer hetzelfde. En dit besluit werd goed begrepen door Andrzej Wróblewski en hij had er zelf iets over te zeggen. “(ibidem)
Ik denk wel dat je zelf bij de ‘bevoegde bronnen’ orde op zaken kunt vinden: de namen van stromingen, vertegenwoordigers, enz. Ik heb vooral zijn vriend Andrzej Wajda aan het woord gelaten die na zijn studie aan de kunstopleiding de weg naar Lodz koos, waar hij zijn beeldentaal via pellicule ontwikkelde. Wroblewski verdween veel te vroeg na een ongeval in het Tatra-gebergte. Hij zou zich in deze tijd herkennen. Zelf werd ik ‘geconcipieerd’ toen de Duitsers het getto in Warchau ‘opruimden’, mei 1943. Wij zijn hoe dan ook met de geschiedenis verbonden. Het werk van kunstenaars vergroot die nabijheid. Wij zijn aan elkander toevertrouwd.