Zeer geliefde vriendin,
Terwijl jij naar Zuid Spanje bent, jouw bekende op jaren in zijn overwinteroord gaan bezoeken, ben ik hier in het land gebleven, en al scheiden ons kilometers met drie of vier cijfers voor de komma, ik voel me zeer met jou verbonden, want voor ons beiden staat het dwaze leven niet stil, het moet geleefd worden.
Daarom de foto van ‘de onzichtbare deur’.
Is ze gesloten, dan herstelde de wand van zijn open wonde om in de taal van de passieweek te blijven.
Maar ze is er: ze kan geopend worden om je buiten of binnen te laten.
De foto hier onder stelt je voor een ander raadsel: nog maar net ben je buiten door de ene deur, of daar daagt de andere op.
En laat me toe terug te keren naar Honoré Daumier.
Ik dacht dat ik hem zag zitten in de Antwerpse plechtigheid waarbij het nieuwe hoofd van het Antwerpse parket werd aangeduid: al die verklede heren, het was een déjà vu van zo’n 200 jaar oud. (volgend jaar zou Daumier 200 geworden zijn)
Maar ik laat ze even voor wat ze zijn of waren, of denken te zijn, of nog willen worden, en laat je dit prachtige doek van dezelfde hand bekijken: les saltimbiques.
Rondreizende ‘kunstenmakers’, acrobaten, muzikanten, mensen met een ander soortelijk gewicht en met minder gewenning aan de zwaartekracht, vandaar hun zwervende voetzolen die best de jouwe kunnen zijn.
Wij in onze huizen, onze binnenwereld al dan niet met de geheime deur, de noodingang en uitgang van de ziel waarmee we toch kunnen doen waarvoor we gemaakt zijn: vragen stellen, zoals een kind dat luid boe roept en dan weer het huis inloopt, zo roepen wij ‘boe’ tegen het leven, als een soort vraag dan, boe dus met een vraagteken, waarmee we onze onzekerheden op het leven afreageren of met die boe de vraag samenvatten: leven, moet ik nu bang van je zijn?
En naarmate het leven ons bij de lurven heeft en ons tot aan de grens van het dragelijke brengt, staan we nog even rechtop in de avondwind, horen we de echo van het voorbije terug ‘boe’ roepen, of zwijgt het leven in alle talen en keren we enigzins bedrukt terug langs de geheime deur naar onze binnenkamer.
Al zijn we dan door de jaren door vele deurtjes gegaan, telkens weer daagt in het nauwe straatje van de toekomst -een straatje dat steeds maar nauwer wordt en tenslotte zal dood lopen- een nieuwe deur op, de deur van de volgende kamer, een schuilplaats, een rouwkamer, een theehuis, een ruimte voor relieken…
Nog maar pas ontsnapten we uit de ene gevangenis en de andere staat te wachten.
Of kan het zijn dat je terug in je kinderkamer komt, dat je in een weerspiegeling van die lang vervlogen tijd, ook het perspectief van de essentie vindt?
We zullen ons in de kunstenmakers moeten vermommen, onze oefening in het vrijwaren van de innerlijke ruimte.
Hoe sukkelachtig we gekleed gaan, de vrouw op het schilderij heeft niet eens een aangezicht, de man draagt een koffertje of een trommel en het kind houdt de stoel voor de acrobatie boven zijn hoofdje.
Een mooie samenvatting: geen gezicht meer, nog slechts een trommel om de aandacht te trekken (of een lege verbandtrommel?) als al de andere instrumenten van de fanfare van honger en dorst verdwenen zijn, en de stoel voor het hoogstandje.
Maar let op, het is al heel wat.
Al schendt de tijd het lijf, al vervliegen onze bezittingen en naam en faam, we hebben nog het stoeltje van het Daumier-kind.
We zullen bewijzen dat we niet aan de grond bleven plakken, dat de binnenruimte geen dak of muren heeft maar op de open hemel uitkijkt.
We zullen- moeizaam misschien- ons in handstand zetten want we moeten ergens op steunen, en of het mes van de chirurg dreigt of het mes van het vonnis, we kunnen ons onder het geroffel van de levensdrift onderste boven zetten, benen in de lucht, en daarna vermoeid weer uitrusten op het stoeltje.
Kijk naar deze mooie oude foto.
Hoe ze elkander vasthouden.
De moeder het kind, het kind het beertje.
En het beertje geeft het kind vriendschap, het kind de moeder.
Het is een dunamis in het oude Grieks, een kracht dus, een moter die de wereld draaiend houdt.
Kijk naar hun mooie handen, hoe ze het vasthouden toch weer doorgeven.
Ze hebben zich niet vastgeklemd.
Ze houden elkaar vast in tederheid, deze slons van de deugden, maar mijn beminde zuster.
Ik weet niet of het leven mild is geweest voor hen.
Ik vermoed niet dat ze rijk waren of geworden zijn.
Ik weet dat ze net zoals de saltimbiques op de vlucht moesten.
Eerst voor de Duitsers, daarna voor de Russen.
Ze zijn in het duistere van de na-oorlog verdwenen, in die donkere kaart van dat nieuwe Europa dat toen nog nauwelijks kon ademenen met al zijn kapotte steden en dode mensen.
Ze kijken naar ons.
De fotograaf heeft hun aandacht met een slimme fotografentruc vastgehouden,
Zelfs het beertje kijkt mee,
en die ene klik is uitgesmeerd tot op de rand van dit millenium.
Hun blik opent de gesloten deur van de geschiedenis.
Niets is ooit voorbij gegaan.
Ze hebben hun levenskunstjes moeten uithalen.
De vader van het kind kwam niet terug uit Stalingrad.
Maar hij kijkt mee door de ogen van zijn jongetje.
Het mooie is dat vandaag zo’n tweehonderd mensen die blik weer zien, en hen ook zullen aankijken.
Zo kijk ik je aan vanuit mijn verre standplaats.
We zijn net zo bang als zij met zijn drieën.
Jij om de teruggekomen kanker te bevechten, ik om het nooit eindigend verhaal van mijn zielepijn uit het papier te halen.
Maar we hebben onze geheime deur.
Het stoeltje.
Als het regent gebruiken we het als paraplu.
Indien nodig maken we ons los van de luie aarde.
En bij een mooi uitzicht gaan we zitten.
En we kijken.