Tere tulpen, nukkige naam, turkooizen titel: ‘Hutten en Paleizen’. Voilà, kan niet mooier, kan niet beter, kan niet gepaster. Maar wat zegt die Koning-Keizer Komrij daar: “Poëzie is geen tijdelijk onderdak, poëzie is kost en inwoning“?
Ai. Dan ga ik met mijn ‘bloghut’ duidelijk zijn boekje te buiten: geen kast, geen kost, geen dagelijks onderdak. Zelfs mijn eigen lijf, ‘de hut mijner sterfelijkheid’ biedt mij slechts een tijdelijk onderkomen.
Maar jaag me nu niet meteen weg, lieve Gerritje. Nergens wat mooiers te vinden dan deze prachtige Andermans Veren om mijn bloghut mee op te waarderen. Nee, niet mijn buiten- maar eerder mijn binnenverblijf, ik ben nu eenmaal een Huttentut. Zoals de heremietkreeften hun weke delen in de verlaten slakkenhuizen der wulken wurmen, zo zoek ook ik een halfsegatse beschutting in deze leegstaande bloghut, voor zowel de gesel van de Koperen Ploert, als voor de weerwolven van de Volle Maan.
Wat er ook van zij, op tijd & stond even met hutje & mutje wegwezen van ‘kost & inwoning‘ en van ‘de vermoeienis zichzelf te zijn‘ lijkt mij geen slecht idee. Zo af & toe wil ik mezelf doen denken aan Toon Tellegen’s mier, of liever gezegd: zo zou ik mijn tijdelijk onderdak wel willen bewonen, met op gezette tijden het bezoek van één of ander wijselijk wezen. Alhoewel, Alfred Kossmann’s kortgedichtje in gedachten: God schiep als een voorbeeldig dier, de nijvere mier. Zijn tweede schepping was nog beter: de miereneter? Ach ja, het is ook altijd wat.
Kop van Jut met de ogen vol prut, grof geschut of helemaal blut: it’s never too hot in my heavenly hut! En geen kat die ooit zou denken: ha, hier woont iemand! Zeg nu zelf, Komtje, daar kan toch geen poëzie tegenop? Please, gun mij uw tulpen, uw gulle Gerritse gulpen waar ik elke keer opnieuw toch zo vrolijk van word: “Als je iemand hoort zeggen dat hij zo eerlijk is als goud, wel, kijk hem niet recht in zijn ogen, want je bent je wimpers kwijt.” The Eagle has landed! Dus dank u zeer, Heerlijke Heer, ik laaf mij aan uw wijze leer.
Ne derelinquas me, bloghutbewoners hebben het niet breed onder hun tijdelijk onderdak, maar kunnen desondanks veel zorg aan de dag leggen. Zielig of zalig: daar trekt geen letter zich ook maar iéts van aan. Doch deze eerste nacht, helemaal alleen in deze donkere hut: het zou niet te doen zijn zonder het licht van deze drie tulpen. ‘Einsam bin ich, aber nicht alleine‘?