
et in Arcadia
Zephyrus’ en zijn broertje Notos’ zoele adem bliezen tot aan oktobers’ navel hun gulle bries; de zachte ploert kreeg het hemelruim voor zich alleen en bij ontstentenis van Kaikias, de Noorderboef, ontvouwde zich het hemelruim alsof het grote sterven van het najaar onbestaande was. Ikzelf, met Westmalles paters-goud in handbereik, de voeten op de tuintafel en naast mij neergeveld een uitgestrekte kat, schoof zelfs de weekend-woorden naar de schemering en sliep bedwelmd door zoveel goeds weer als een boreling, onwetend van Boreas’ bestaan. Ondenkbaar dat Zephyrus’ zuchten Apollo’s schijf tegen het mooie hoofd van Hyacinthus sloeg; hoe schoonheid schoonheid doodt, maar wie haar liefheeft leert verliezen wat hij wil behouden, zoals deze dag waarin een oude ziel zich zuivert voor de winternacht die op zijn terugweg jouw vervlogen naam in vroege bloemen schrijft.
