Er was eens -en dat is nog niet zo lang geleden- een sprookjesschrijver. Nog voor de televisie goed en wel doorgebroken was, kende hij een leefbaar bestaan. De mensen bestelden soms een variatie op Hansje en Grietje, of ze wilden een actuele versie van Sneeuwwitje. De kinderen liepen na schooltijd gewoon even langs en vroegen dan om een griezel-sprookje. Dan verzamelde de sprookjesschrijver zijn draken, heksen en kobolden, en zonder enige medische of sociale begeleiding stormden ze op de kinderzielen af. Héhé, zegden ze na afloop, dat klonk lekker.
Maar toen kwam de televisie en de spoken, draken en dwergen kregen heel menselijke gezichten. De bestellingen liepen terug, en de kinderen bleven weg.
Ze kocht net een kilo sinaasappelen op de markt toen hij haar voor de eerste keer zag. Hij herkende haar meteen.
Daag, zei de sprookjesschrijver. Jij bent het, hé?
Het meisje bekeek hem, trok haar lippen samen en haalde haar schouders op.
Ik mis je al een tijdje, zei de sprookjesschrijver. Vroeger kwam je nog wel eens langs, bij schemer-avond. Ik liet altijd het raam openstaan, speciaal voor jou. Weet je nog? En bij de eerste donkerte was je er. Mijn muze.
Wilt u ook een kilootje, vroeg de verkoper.
Neen, antwoordde de schrijver. Ik eet er wel eentje mee, met haar.
Daar moet je dan niet te lang mee wachten, zei de muze.
En dat deed hij ook niet. Ze dronken een afschuwelijke filterkoffie in het café op de hoek, -mensen van een zekere leeftijd weten nog wat dat voorstelde, de filterkoffie bedoel ik.- hielden elkaars hand vast, kusten elkaar, en keken dan een kwartiertje in elkaars ogen.
Toen ze dat zo’n drie maanden volhielden dachten ze dat ze best konden samenleven.
Dan kan ik mijn raam tenminste dichtlaten, zei de sprookjesschrijver.
Televisie of geen televisie, de verhalen kwamen weer opzetten.
Met zo’n muze in je nabijheid kan dat ook niet anders, zei de man.
De muze reageerde niet, keek eens in het stapeltje beschreven velletjes en ging dan neuriënd koffiezetten.
Ze klinken allemaal wel een beetje griezelig, hé? vroeg ze toen ze de cake sneed.
Griezelig? Hij wees naar de eerste pagina van het ochtendblad. Wat noem je griezelig?
Ik dacht maar, zei zijn muze, ik dacht maar dat je ze best iets ‘zachter’ kon serveren. Daar houden de mensen van. Een groot kasteel, een sjieke koets, hij-houdt-van-haar-maar-zij-niet-van-een ander, de andere sterft daarna vroegtijdig en dan…
En dan, zei de sprookjesschrijver, dan is er koffie.
Op een dag lag er een briefje op tafel: Ben weg, voor een tijdje of misschien ietsje langer, las hij.
De sprookjesschrijver die net aan een verhaal van zestien afleveringen werkte, barstte in snikken uit.
Had ze een andere schrijver gevonden? Of was het een dichter? Met die kerels wist je immers nooit.
Hij liet het raam weer openstaan, maar buiten een flinke verkoudheid en aardig wat lawaai leverde dat verder niets op.
Zijn verhalen bleven in zijn pen. De uitgevers belden boos en zijn lezers zetten uit noodzaak weer de televisie aan.
Kom terug, zei de sprookjesschrijver, kom toch terug. Ik zal voortaan heel lieve en zachte sprookjes schrijven, met afspraakjes bij de ruïnes van een middeleeuws kasteel, blaffende honden in de ijle nacht, arme bloemenmeisjes die begrijpende heren als vader en geliefde vinden, kinderen met ogen zo helder als water vroeger helder kon zijn, kortom verhalen voor iedereen die houdt van een lach en een traan, maar kom toch terug asjeblief.
En toen ze niet terugkwam, zijn muze, begon de schrijver een eigen zaak. Eerst verkocht hij makrobiotische groenten en fruit, en toen hij daar een aardige cent mee verdiende, opende hij een restaurant. Tenslotte kon hij in tien verschillende steden eethuizen beheren, en na enige tijd kreeg hij ook nog vaste voet in een internationale zaak voor diepgevroren natuurlijke landbouwproducten.
Zijn ramen liet hij nooit meer openstaan. Een perfecte alarminstallatie zorgde voor identificatie van ieder vreemd wezen in en om zijn bureel en woning.
Muze, muze, muze…Iedereen is wel eens jong geweest, zei hij dan.
Rikkie, zei de chef-kellner van zijn grootste restaurant, Rikkie dat is best een aardige jongen. Maar dromen dat hij kan, dromen! U heeft er geen idee van hoe dat ventje kan dromen, meneer.
Zo, zei de sprookjesschrijver die net bezig was met bezuinigingsplannen, dromers kunnen we in een restaurant van deze klasse niet gebruiken.
Hij is nog erg jong, zei de chef-kellner. nauwelijks zestien als ik het goed heb.
Dat is sentiment, zei de oud-sprookjesschrijver, ik wil rendement.
En vertellen dat hij kan, meneer, vertellen! Je kunt het zo gek niet verzinnen of hij vertelt het alsof hij het zelf heeft meegemaakt. Verleden week nog waren er enkele kinderen van zo’n deftige lui die absoluut gezond maar toch duur wilden eten – u vergeeft mij de uitdrukking- , en ik moet u niet vertellen hoe lastig kinderen kunnen zijn op plaatsen waar rust en stilte gewaardeerd wordt. Net toen was Rikkie van dienst, en hij begon die krengetjes iets te vertellen waar ze na enkele ogenblikken met open monden naar zaten te luisteren. Draken, spoken en wolven, in feite niets voor kinderen maar slim als hij was hield hij net voor het einde van zijn verhaal op en beloofde het slot te vertellen als ze rustig met de volwassenen zouden maaltijden. Voorbeelden werden het. Hun ouders wisten niet wat ze zagen. En zoals beloofd vertelde hij hen bij het dessert het slot en zag ik de meest verbaasde gezichten die ik in mijn leven heb gezien. Had je dat gedacht! riep de oudste ex-rumoermaker. Ze wilden absoluut terug komen dineren als Rikkie dan weer een verhaal zou vertellen met uitgesteld slot.
Draken, spoken en wolven,’ zei de oud-sprookjesschrijver. Ik denk dat ik eens even met hem ga praten.
En ’s avonds klopte hij aan bij zijn jongste bediende. Waarschijnlijk was hij net even weg. Op zijn schrijftafeltje lag er een berg papieren en sinaasappelen, en door het open raam kon je de stad horen, en nu en dan een mus.
Tik bij het zoek-vergrootglas de term kortverhaal in en je vindt de verzameling van het voorbije jaar tot nu om na elkaar te lezen of te herlezen.