‘Neen, neen,’ zei de oude dichter, ‘gedichten zijn totaal nutteloos.’
Sprakeloos was ik.
Want had ik niet met Jonkermans gepraat, de nestor, de hoeksteen van hetgeen hier te lande als poëzie doorgaat?
‘Ik heb het laat ontdekt. Nog maar net. Ik zat weer eens op het toilet, wachtte op de wat moeilijk komende ontlasting en op inspiratie. Ja, ik word spottend wel eens een ‘analist’ genoemd. Maar mensen met ervaring zullen mij begrijpen: het moment dat nutteloze resten het lichaam verlaten is een lekkere belevenis. Opluchting. Op die manier heb ik ongeveer zeventig jaar lang gedichten uit mijn lijf zitten duwen. Zeventig jaar.’
Hij keek met weemoedige ogen naar de tweeëndertig bundels boven zijn hoofd.
‘Bloemen op de tovermuur, gedichten, nummer één, twee, drie tot en met tien. Het lied der azuren einders, een en twee. De engelengreep van nummer één tot negentien voor ik mij uit hun klemmende armen kon bevrijden. En tenslotte: Land in zicht.’
‘En dat zou allemaal nutteloos zijn geweest?’
‘Poëzie is per definitie nutteloos. Poëzie geeft je wellicht het gevoel dat je boven de gewone sterveling bent verheven. En die sterveling laat hem of haar rustig zweven. De lucht hangt vol met dichters en dichteressen. Als er te veel samentroepen kun je van een ware zonsverduistering spreken. Dan kun je ze alleen met subsidies uit elkaar drijven.’
‘Maar hoe ontdekte u dat uw gedichten nutteloos waren?’
‘Ik zat op het toilet en schreef in spoedtempo iets over het kind en de tijd. Bij het optrekken van mijn broek sukkelt mijn vers bij het andere vers..Enfin, u begrijpt? Was ik eerst geschrokken: mijn kostbare ideeën temidden van het onbruikbare, het ultiem menselijke. Maar toen ik doorspoelde – de geur was wel een beetje hinderlijk geworden- toen voelde ik een grote opluchting. Een metafysische opluchting mag ik zeggen. Om dat gevoel te bestendigen besloot ik al mijn nieuwe verzen op die manier te laten verdwijnen.’
‘Dat kon wel eens voor prozaïsche problemen zorgen, niet?’
‘Ja, inderdaad. Er moest een loodgieter bij te pas komen want ze begonnen het te rieken bij de onderburen. Verstopte leidingen.’
‘U moet maar eens zachter papier gebruiken als u op die manier uw verzen wilt blijven publiceren,’ zei de man. ‘Humoristen, hé, die handwerklieden van vandaag. En zo schrijf ik met een speciale stift al mijn verzen op dubbel gelaagd toiletpapier om er vervolgens…’
Hij maakte een duidelijk gebaar naar de plaats waar zijn billen de rug afrondden. Ik begreep het.
‘Maar onderstel nu eens dat alle dichters en dichteressen op die manier hun product doorspoelen?’ probeerde ik de poëzie te redden.
‘Dat zou een mooie zaak zijn! Spaart bergen papier uit. Bedrukt papier, laten we nauwkeurig zijn. Geen genummerde en gesigneerde exemplaren meer in de kast, in de kelder of op de zolder. Geen gedrein meer om een bundeltje te verkopen bij elk familie- of vriendenbezoek. Mochten er dan nog literaire tijdschriften bestaan dan zou ik ze uitgeven op zacht toiletpapier. Dat spaart ruimte uit en dan zijn ze voelbaar nuttig.’
‘Wat is een wereld zonder poëzie?’ vroeg ik hem vertwijfeld.
De dichter Jonkermans schudde het hoofd.
‘Kan poëzie iets? Kan ze een deur openmaken? Kan ze aardappelen uit de grond doen groeien? Neen. Een beetje gekreun en gesteun, kamasoutra-standjes van woorden en zinnen, dan heb je ’t wel gehad. Poëzie is een uitvlucht. Een gefriemel op zogenaamd niveau.’
‘Maar waarvoor heeft u dan geleefd?’
De dichter keek door het raam van zijn schrijfkamer. Het liep tegen kerstmis. Zwangere wolken stapelden zich boven de dennenbossen.
‘Een leven lang heb ik geleefd om Anne-Marie te bereiken. Ik zag haar de eerste keer bij mijn plechtige communie. Toen al las ze gedichten van Wies Moens: ‘De oude gewaden zijn afgelegd,’ zei ze zachtjes voor zich uit. Ik zag het gebeuren, hoe ze daar stond zonder die oude gewaden.
‘Ik aanbid dichters,’ zei ze enkele jaren later na het drinken van een ruime hoeveelheid geestrijke drank. Omdat ik geen spieren noch de zogenaamde uiterlijke schoonheid bezat, gooide ik mij op de dichtkunst. Is het u al opgevallen dat de meeste dichters lelijkerds zijn? U begrijpt? Maar Anne-Marie verhuisde naar Zuid-Amerika om met haar vader koffie te gaan planten, iets wat ze nu ontwikkelings-samenwerking zouden noemen. Ik stuurde haar al mijn bundels. Al die jaren schreef ik mij naar haar prachtige armen, naar haar dunne maar gulzige lippen. Ik heb me te pletter geschreven.’
De dichter wreef een traan weg en trok een schuifje open naast zijn bureel.
‘Haar eerste en tevens haar laatste brief.’
Hij keek me hoofdschuddend aan en las:
‘Beste Karel. Tot mijn spijt heb ik slechts vandaag, op mijn vierenzeventigste verjaardag ontdekt dat die dunne dure boekjes van jou waren. Ik heb altijd gedacht dat het reclame was voor medicijnen. Meestal ook duur uitgegeven met woorden die niemand begrijpt. Je laatste boekje ‘Land in zicht’ lijkt wel een liefdesverklaring te zijn. Is die voor mij bedoeld? Maar Karel toch! Ik ben een oude vrouw. Ik mank lichtjes, snurk in mijn slaap en ik ben een beetje uitgedeind. Had je me dat veertig jaar eerder geschreven, heel gewoon, iets in de aard van: ik zie je graag, ik was dadelijk naar je toe gekomen.’
De dichter legde het briefje voorzichtig op zijn werktafel en keek naar zijn dichtbundels. Hij plukte er eentje uit het rek en betastte een pagina tussen duim en wijsvinger.
‘Dat zou best kunnen dienen,’ zegde hij opgelucht. ‘Niet te hard, kleine handzame blaadjes, en je hebt nog wat te lezen in afwachting van het resultaat.’
‘Wilt u ze allemaal als toiletpapier gebruiken?’
De dichter knikte.
‘Met uitzondering van enkele vroeg na-oorlogse edities. Dat papier lijkt nergens op. Te ruw.’
Ik zag hem rondkijken. Zijn ogen lichtten op bij de open haard.
‘Misschien zal ik Anne zien in de vlammen. De eeuwig jonge Marie-Anne.’
Zijn besluit spaarde alvast de loodgieters-kosten uit, maar daarmee kun je een diep ongelukkige dichter niet troosten.
‘Het vuur reinigt al onze dwaze verlangens. Zullen we?’
En wat denk je? Tot mijn diepe schaamte moet ik bekennen dat ik als een beulsknecht heb meegewerkt aan een boekenverbranding. De eerste edities wilde hij nog voorlezen voor hij ze aan het vuur toevertrouwde maar na ‘Bloemen op de tovermuur nummer drie’ hebben we de rest in één keer opgeofferd. De oude gewaden, weet je nog. Morgen begint hij immers opnieuw. Herinneringen mengen zich graag met dromen. Om ze uit te geven heb ik ook al een idee opgedaan.
(En wat de schrijver in 1978 schreef en vandaag tot dit verhaal herwerkte is blijkbaar al werkelijkheid geworden. Met een suggestie om ook het rolletje creatief te gebruiken. Dichters, aan de slag!)
foto boven: Sarah Horrigan, schilderij Triptych Francis Bacon