092_a7a112b3ce2eb6126aa1c92e2dbbbb06

Beste Meneer Dumortier G.

Er is nog een extra uitvoering waarin we de mooie Kantate BWV 159 uitvoeren: Sehet, wir gehn hinauf gen Jerusalem.
Daarin is er een prachtige aria voor alt en sopraan: Ich folge dir nach.
Ich folge dir nach
Ich will hier bei dir stehen,
Verachte mich doch nicht!i
Durch Speichel und Schmach;
Von dir wil ich nicht gehen

Twee melodieën wentelen zich door elkaar, de koraal-aria en daarover de verhalende stem van de alto. Telkens we aan deze passage komen, keer ik terug naar mijn kindertijd en hoor ik hem zeggen:
“Niet terug spuwen, jochie. Kijk ze aan.”
We stonden in de begijnhofkerk waar ik niet weg te slaan was van een ecce homo die daar met open mond zat pijn te lijden, een geluidloze kreet zo welsprekend dat er een verhaal rond ontstaan was. Toen een van de oorlogen de kerk dreigde te verwoesten zou het beeld gezegd hebben: “Zet mij maar in de kelder”. En dat hebben ze gedaan en zo bleef het gespaard.
Het was een verhaal dat hij telkens weer vertellen moest als we langs de kerk liepen en ik op het orgel mocht spelen, ik de klavieren, hij het voetklavier.

Dat niet terug spuwen was een raadsel. Sprak hij mij aan, had hij het tegen het beeld, sprak hij tegen zichzelf?
Toen we de kantate instudeerden en we aan de mooie passage kwamen, begreep ik het plotseling. Want dit is het vervolg:

Und wenn du endlich scheiden musst,
Alsdenn wil ich dich fassen,
Sollst du dein Grab in mir erlangen,
In meinen Arm und Schoss.

Zoals wij uit elkaar geboren worden, zo zijn we ook elkanders graf. Ich folge dir nach.
Ik wilde dat ik hem in mijn armen kon nemen.
Na de laatste uitvoering vertrek ik dadelijk naar de luchthaven. We zullen hem vinden.

Uw Simon Silverstein