erick_swenson_untitledDe combinatie van de Texaanse kunstenaar Eric Swenson (1972) en mijn betoog over de ‘tussenwereld’ is net zo toevallig als de brug tussen de fotomontages van Castellanos en de numineuze ervaringen van Nescio en Bomans.

Want Swenson wil helemaal niet de weg van het ‘heilige’ of het mythologische opgaan.
Hij noemt zijn werk ‘an advocate of a sad song’.

Swenson has a keen sense of realism as labor-intensive artifice. He also describes himself as “an advocate of the sad song.” When pressed, his definition of a “sad song” was “those songs that are ridiculously true.” That’s a phrase that neatly captures the experience of his installations. I think of those songs that teeter on the edge of mawkishness but are rescued by superlative technique. Swenson’s always vulnerable creatures may play out their extreme dramas in a realm that draws equally from the Discovery Channel and Cartoon Network, but they embody good stories well told, and I always find myself rooting for them.

Het banale, maar dan geloofwaardig gemaakt in een verfijnde techniek.
Anderzijds de verwantschap tussen een goed verteld verhaal, ook al hebben ze dan een tekenfilmallure of horen ze thuis bij Discovery Channel.
Het gaat duidelijk om het ‘goed’ vertelde, de story.

Je hebt hoe dan ook te doen met het bevroren sneeuwwitte hert, zijn kwetsbaarheid mag inderdaad met Bambi verwant zijn, maar de verfijnde techniek van de installatie verheft het tot een indringend beeld.

Met Tjeu van Den Berk schakel ik nu over naar de Britse dieptepsycholoog en kinderpsychiater Winnicott.

Winnicott ziet een alledaagse objectieve werkelijkheid, die correspondeert met een dito subjectieve werkelijkheid en daarnaast plaats hij een derde werkelijkheid, de werkelijkheid die bestaat in de verbeelding, de illusie.

Dat woord illusie roept inderdaad weerstand op.
Zijn leermeester Freud maakte er zijn levenswerk van illusies te ontmaskeren, maar Winnicott kwam tot de overtuiging dat de illusie de motor vormt van de geestelijke gezondheid van een mens.

dyn002_original_510_371_jpeg_20344_9bd8a55af6a77800e640c82373869ef6

Tussen de buiten- en de binnenwereld creëert de mens, zeker als kind, een overgangswerkelijkheid.
Kinderen kunnen ten zeerste gehecht zijn aan triviale voorwerpen zoals een doekje, een knuffel waartegen ze zich aanvleien, aan wie ze alles vertellen.

Hij noemt die tussenwereld ‘ a transitional sphere’.
Via het object maakt het kind een ruimte vrij tussen de werkelijkheid en haar subjectiviteit.

Winnicott zegt dat dit projecteren van zo’n illusionaire werkelijkheid niet aan kinderen is voorbehouden.
In onze volwassen wereld werken wetenschap, kunst en religie met gelijksoortige ruimtes, in die zin dat ze voortkomen uit de illusie.

Hier betekent ‘illusie’ dus niet vergissing of dwaling, maar een werkelijkheid die een symbolische betekenis heeft, een overgangssfeer die tegelijkertijd rationeel en irrationeel is.

‘Het was een imaginatieve prestatie zonder weerga van Copernicus te beseffen dat de zware aarde bewoog, van Newton dat zwaartekracht de hele kosmos bijeenhield en van Darwin om tot het bestaan te concluderen van een selectiecriterium dat miljoenen jaren van evolutie verklaarde.’

(Tjeu van den Berk, Het numineuze, p244)

De illusie als drijvende kracht, als pijler van het innerlijke leven.
En je begrijpt al dadelijk dat onze opvoeding vaak ver van deze impulsen vandaan blijft.

Ons wantrouwen voor de fabel, het fabuleren en de mythologie maakt ons tot angstige wezens, want de werkelijkheid zoals we denken dat de wetenschap ze heeft vast gelegd is in zoverre onbeweeglijk dat ze als uitkomst geldt van een onderzoeksproces, als impuls om verder te gaan terwijl wij haar ‘van buiten’ leren als fait accompli zonder haar verder te bevraghen of de verbanden te ontdekken die er bestaan tussen de uitkomsten van deze zoektocht en datgene wat de hedendaagse mens drijft.

Onze onderwijsinstellingen zitten nog volop in de 19de eeuw, en al zijn er hier en daar gebouwen gemoderniseerd, het schoolse denken zit nog steeds geklemd tussen ideologische muren, de leer van de religie of het atheïsme, twee religies die het filosofisch onderzoek grondig in de weg staan omdat ze vanuit dogma’s vertrekken, god bestaat, god bestaat niet, en wie mag god dan wel zijn vroeg mijn zesjarig kleinkind zich terecht af.

dyn002_original_510_391_jpeg_20344_504c541d5a5f8a1726eeeba6207de1a6

‘Viewers may now project at will onto this image of a young buck spoiling the carpet. I, for one, am on his side. In two separate incarnations, the little fawn Muncie was seized by that sinister opera cape, as if in some Draculean variation on the story of Zeus and Ganymede. Now nature has its revenge on culture, and mating season is just around the corner.’

En daarmee zijn we terug bij Eric Swenson.
Zijn beeld van de jonge herten roept bij de kijker bijvoorbeeld het gevecht tussen cultuur en natuur op, en hij verbeeldt dit in die derde wereld, de overgang tussen werkelijkheid en subjectiviteit.

Hoe je ook deze werkelijkheid probeert te beschrijven, de beelden die Swenson hanteert doen beroep op ons vermogen tot ‘diepte-denken’, tot ‘aanvoelen van de diepste werkelijkheden’ zonder dat er één woord bij te pas komt.

Het is bij uitstek een vermogen dat kinderen eigen is maar dat we zonder schaamte laten afsterven en vervangen door dorre gegevens en werkelijkheden die op zichzelf kostbare schatten kunnen zijn, maar die in de handen van de verkeerde tovenaar het jonge hert bevriezen en voor geestelijk dood achterlaten in de grote sneeuwvlakte.

En dat die verbeelding net zoveel werk en inspanning kan vragen als het goed je best doen op school mag blijken uit dit citaat omtrent Swensons werk:

‘While the creatures often look manufactured, in fact Swenson himself has done all of the work by hand. Using anatomical books as research material, Swenson adjusts and readjusts steel armature until the figure looks as it does in his mind’s eye. He then sculpts a model, makes a mold, and casts the piece in plastic. Each work is brought to life through the application of paint (and in the past hair and costumes), and through theatrical presentations in the gallery.’

Ook de verbeelding heeft zijn prijs, al kan het urenlang spelen met kartonnen dozen temidden van het dure speelgoed een aanwijzing zijn dat het ware spelen zich in het hoofd afspeelt, de tussenwereld als speelplaats.
Ze zichtbaar maken is de taak van de kunstenaar, de sjamaan, de wetenschapper.