Omdat het nu gezond is het woord te wantrouwen, hou ik even de adem in, lieve vriendin.
Een woord is een woord.
DE DICHTER ZELF DAN
Ik schiet mijn pijlen naar de maan, de hele nacht,
en ’s morgens roep ik blij: geraakt!
Ze zinkt!
Kijk het licht spat uit elkaar achter de horizon.
Zo is een dichter jager op het denkbaar wild,
en onder woorden gevangen, verminkt de buit zichzelf
en blijkt het bloedend woord reeds eerder uitgesproken
in het ademen van de zee bijvoorbeeld of door het zingen van een kind.
Ik noem maar wat onzegbaar, want er is zoveel
te vangen met de wurglasso van de taal.
Ik hoed de woorden als een herder, soms
stuur ik de honden achter een weerbarstig dier.
Luid blaffend snauwen zij de letters weer bijeen.
Zo is een dichter, een kudde woorden zeult hij mee.
Plotseling vergeet hij ze, trekt hij de woestijnen in,
en dagen later komt hij moedeloos terug,
de schouders on-ingevuld met het verloren schaap.
Zijn oren zingend van leegte en zijn ogen brandend
zoals dat heet. Hij roept de dieren samen. Zet
en verzet ze, geeft ze namen en vergeet ze, scheert
hun wol en spint er draden van voor koude nachten.
Soms, sommigen beweren zelden of nooit, hoort hij
het woord, het lang verloren woord, zachtjes blaten.
Zijn leven lang roept hij zijn oren vol met
andere woorden, het mag niet baten, want de stilte
van dit woord verlamt voor goed het esthetisch praten.
Wakker geschrokken telt hij zijn schapen, zet en verzet ze
en hoort de wolven zwijgen,
doof gegeten aan het verscheurde woord.