Beste Edvard,
Wat je tentoonstelling in Chicago zo boeiend maakt (Becoming Edvard Munch: Influence, Anxiety and Myth “) is de aanwezigheid van je tijdsgenoten.
Ik heb er hier enkele bij elkaar gebracht: Naast Claude Monet (genoeg bekend) werk van James Ensor (eveneens bekend ten lande) de Duitse Symbolisten Franz von Stuck en Max Klinger, en Harriet Backer, een Noorse schilder 18 jaar ouder dan jij en die net zoals jij in Parijs ging studeren, die vreemde mengeling van Noors licht met Parijse zwierigheid.
Er is ook nog Hans Heyerdahl (niet afgebeeld), nog een Noor die op de tentoonstellign zijn ‘stervend kind’ heeft hangen, een iets te duidelijk verband met jouw prachtig doek (de dood van Sophie) van zo’n vreselijke gebeurtenis, want al was tuberculose een zgn. artiestenziekte, het stervensproces, de longen uit je lijf hoesten, had helemaal niets artistieks, net zo min als iemand die aan longkanker moet sterven zonder euthanasie.
Ik moest wel glimlachen bij de bevindingen van Ms. Clarke, curator, dat jij een ‘sponge’, een spons zou zijn geweest, and a very peripatic one. (je reizen naar Berlijn, Parijs, Zwitserland, Italië, Monte Carlo.
Wel wordt ‘de tijd’ duidelijk.
Net zoals bij Darwin de tijd voor zo iemand rijp was, zo bleek ook die ‘eeuwkanteling’ met als uitloper de eerste wereldoorlog zijn eigen taal en beeld te hebben die op dat moment waarschijnlijk anders werd herkend dan wij de beschrijving ervan nu in de kunstgeschiedenis hebben achter gelaten.
Dit schilderij uit 1889, zo’n 102 cm x 141,5 cm groot, kreeg als titel ‘The Military Band on Karl Johan Street’, en toen ik het de eerste keer in Zürich in het Kunsthaus zag, barste ik in lachen uit, door boze kunstkenners aangekekend met ogen waarin onbegrip en walg evenwichtig gemengd waren. (een Zwitserse eigenschap)
Maar zeg nu zelf, zo’n groot werk waarin het onderwerp onzichtbaar is, en de Karl Johan straat met toeschouwers de hoofdrol kreeg terwijl de moedige blazers en trommelaars elk ogenblik het schilderij kunnen binnenstappen.
Kijk maar, in 1892 maak je duidelijk wie de hoofdpersoon is.
In ‘de avond in de Karl Johan Street’ zien we de broertjes van James Ensor voorbijkomen, diezelfde mensen die het luisterpubliek waren voor de afwezige militaire band.
De maskers.
Natuurlijk is ongeluk in de liefde, verslaving aan sterke dranken en voortdurende ‘goesting’ niet alleen eigen aan de kunstenaar, maar er wordt in jouw leven gretig mee geparadeerd, want wij als 21ste eeuwse door de geldcrisis geteisterden houden van zotte kunstenaars, we bieden hoge sommen voor oorafsnijdende en verfverslindende Hollanders, voor melancholische Noorse geesten, want wat zij durfden zouden wij al lang willen, maar we missen er de stijl, de tijd en de durf voor: leven zonder omkijken naar wie of wat dan ook.
Hoor ik muziek?
Kom maar te voorschijn want al toeterend en trommelend ben je ongevaarlijker dan op het slagveld.
Zet de maskers maar op, en verberg uwe kop.
(vervolgt)