22. Mannendromen
Neem nu een nocturne van Chopin. (Opus 27 nr 2) Ze begint heel zacht, dromerig. Je kunt nauwelijks je vingers op de toetsen zetten of de klank barst uit zijn ingehouden melancholie. Het tweede gedeelte echter is vuurwerk, het resultaat van al dat wachten en uitstellen. Begin met die wijsheid dan weer terug aan het derde gedeelte, vrijwel identiek aan het begin.
Mijn leven is een verzameling eerste en laatste gedeeltes. De tussenstukken ontbreken. Op de piano of cello is enige acrobatie niet uitgesloten, maar in het werkelijke leven? Vrienden heb ik niet nodig of vind ik te dom. Hun muziek laat me koud. Meisjes ter verkenning of om er lange gesprekken mee te voeren. De afstandelijke muze. Ik kan ze op notenpapier uitkleden en er vrij esthetisch mee vrijen, maar in werkelijkheid blijft dit beperkt tot kussen op de terugweg, een wat krakkemikkig geprobeer op een klasweekend, en als de gelegenheid zich voordeed, de teleurstelling dat we niet verder dan de al duizend keer gestamelde woorden en zinnen komen, met dito handelingen. Waar zouden we ’t ook anders geleerd hebben?
De moeilijk bereikbare meisjes wegens te mooi, te ver of te grillig vinden je een sufferd als je niet op hun avances ingaat. De meisjes in handbereik, arm rond je schouder terwijl je hun lievelingsmuziekjes speelt, houden het geen twee weken met mij uit omdat ze naast de kussen en het vrijen ook nog een mening moeten hebben en ik als jachtbuit of statussymbool weinig voorstel.
Ik heb dan ook de naam een moeilijke te zijn, een artiest. Ik zeg niet veel, luister liever, probeer met goed gekozen one – liners een discussie ten gronde te ontlopen en gebruik mijn ironie of cynisme als laatste vluchtweg.
Nu we een week of twee tegen elkaar zijn opgebotst, is niets nog hetzelfde gebleven. ‘Dat is het einde van de puberteit,’ beweren mijn ouders.
Ze kijken me dan begripvol aan, wachten tot ik mijn hart zal uitstorten en gaan net zo liefdevol weg als ik blijf zwijgen. ‘De leeftijd,’ meneer.’ En: ‘Hij heeft gelukkig zijn piano of zijn cello.’ Aandoenlijk zijn ze. Echte schatten.
Nu heb ik zelf mijn arm om iemands schouders gelegd. De vorige pogingen hebben clownskleren aan als ik aan dit moment terugdenk.
Hannah.
Ik heb gelukkig mijn piano. Nocturne opus 27 nr. 2.
De muze wacht. Is het spot of een vleugje melancholie op haar lippen?
23. Het begin van de herfst.
Een beeld van de heilige Antonius verwelkomde ons op de speelzolder. Aan zijn voeten zat er een varkentje, of was het omdat hij als patroon van de verloren voorwerpen werd vereerd? (onderschrift op de sokkel)
We hadden met doeken, processievlaggen en zaklampen de ruimte tot een soort Oosterse grot van Alibaba omgetoverd.
Bij het binnenkomen werd je verzocht je tot engel om te kleden. We stalden onze broodjes en toespijzen uit op een groot laken waarop de letters IHS stonden afgedrukt.
Iedereen had een picknick voor de anderen bij, met een massaal teveel aan broodjes, koffiekoeken en taartjes tot gevolg. Als drank fungeerde cola in blik, flessen sinaasappelsap en botermelk met aardbeiensmaak. Gelukkig had ik aan bekertjes gedacht.
Zie je ons als engelen bij elkaar zitten, broodje in de ene en blikje frisdrank in de andere hand? Elias, dit keer in een donker rood manteltje met de bekende nepvleugeltjes, bediende ons.
Van hemelse onderwerpen kwamen we al vlug via onze schoolbekommernissen bij het dagelijkse leven uit.
Ik beweerde dat onze leraar Latijn het onmogelijke deed om zich gehaat te maken. ’Nachtmerries heb ik van die man!’ ’
Ik heb ook nachtmerries,’ zei Elias. ‘Ik droom dan dat mijn papa een reusachtige dinosaurus is, een tyrannosaurus rex. Hij komt door de muren mijn kamer binnen gestormd. Vijf meter lang, en tanden van vijftien centimeter. Ik schrik dan gillend wakker. Mijn vader probeert me daarna te troosten. Die beesten zijn al vijfenzestig miljoen jaar geleden uitgestorven, Elias.’
’Bang voor je eigen papa?’
‘Niet van die dinosaurus, maar van het geweld waarmee hij door de muren stormt. Ik zei hem dat ik eerder medelijden met hem had, geen schrik.’
’Medelijden?’
’Ja, omdat hij in mijn droom de laatste overlevende dinosaurus is. Ikzelf zat nog altijd in dat ei. En de schalen van dat ei waren zo hard dat we ze niet meer konden breken.’
Ik herkende onmiddellijk de angst waarover hij me enkele weken terug in de bus had verteld.
’Jij wilt echt niet geboren worden. Het ruimteschip weet je nog, en nu nog eens die eieren met veel te dikke schalen.’
‘Ik ben wel duizend keer geboren, Hannah. Daarom hou ik zoveel van verhaaltjes en spelletjes. Je bent er telkens iemand anders.’
’Maar wie ben je dan echt?’ wilde Michiel weten.
’Je hebt een papa en een mama, en die hebben op hun beurt een mama en een papa die ook weer op hun beurt vaders en moeders hadden, en ga zo maar door. Van al die duizenden voorouders heb je herinneringen en verlangens, en dat noemen wij verhaaltjes.’
’We hebben dus nog herinneringen van de dieren ook, want dat zijn tenslotte ook voorouders?’
’Natuurlijk hebben we die. Het zijn onze bijna oudste herinneringen, Bram. Nog ouder en je komt in de grote droomtijd uit. Bij de engelen bijvoorbeeld.’ ’
En toch wil jij blijkbaar niet verder geboren worden?’
‘Als niemand nog in verhaaltjes gelooft, dan denk ik dat het einde der tijden dichtbij is.’
‘Maar kijk naar de televisie. Duizenden verhaaltjes per dag,’ zei Michiel.
‘Dat zijn geen verhaaltjes want ze komen uit geen enkele herinnering. Het zijn niemands dromen. Het zijn nep – dromen.’
‘Maar de mensen zijn er gek op.’
’ Met die verhaaltjes moet je nooit in de spiegel zien. Je trekt wel andere kleren aan, maar je er probeert je echte huid mee te verbergen. Daarom trekken dieren nooit kleren aan. Ze hebben niets te verbergen.’
‘En wij dan in onze engelenkleren?’
’Ze helpen ons herinneren denk ik. Het mooist zouden we zonder zijn, zoals in het oudste verhaal. Het verhaal van Adam en Eva. Maar dan heb je wellicht eerst die prachtige tuin nodig, het Aards Paradijs.’
‘Elias, waar heb je dit allemaal gelezen?’
’Je moet het je gewoon herinneren, Bram. Ik maak heel veel tijd om te herinneren. Noem het dromen. Tot de leraar roept: Elias, waar zit je met je gedachten? Je bent hier niet in ’t Oude Testament! En de anderen maar lachen. Maar ik heb hem geantwoord: ‘Ik ben er wel, maar u niet, en dat is het probleem. Dus moet ik volgende week naar de strafstudie.’
‘Als wij nu al met zijn drieën weer in verhaaltjes geloven, zouden we dan het einde der tijden niet even kunnen uitstellen?’
‘Afgesproken, tot na de winter dan. Bram, ik wil met jou een verschrikkelijk wreed verhaaltje spelen. Durf je?’
‘Het kan niet wreed genoeg zijn, droomprofeetje van mijn voeten!’
Dit is het laatste van de drie portretten, hun evolutie sinds het moment dat ze letterlijk tegen elkaar zijn opgebotst.
Daarna leidt Elias het volgende spel in. Eens ze als engel verkleed zijn vertelt hij over zijn nachtmerries. Angst en medelijden met het beeld van de laatste dinosaurus, de harde eierschalen die het jong beletten geboren te worden.
Toch heeft hij al meer dan duizend levens gekend, zegt hij. Onze collectieve geheugens gaan terug tot bij de dieren en de droomtijd.
We hebben ons in het hersenonderzoek beperkt tot chemische verklaringen van het geheugen tot we ook daar begonnen te ervaren dat geheugeninhouden (wat we bijvoorbeeld aangeleerd kregen) overgeërfd kunnen worden.
In het tijdelijke komen elementen uit de voorouderlijke geheugens bovendrijven, een ervaring die je niet altijd kunt duiden.
Wij zijn in de beperkte tijd van ons bestaan ook een verlenging van duizenden voor ons, een huiveringwekkend idee, inderdaad.
Is dit een troost voor de sterfelijken of bestaan er andere pleisters op de wonde van het verdwijnen?
de kunstwerken zijn van Sam Lewitt verbonden aan de Miguel Abreu Gallery NY