Met enig dedain zadelde ik de Duitsers met vergaande mythomanieën op terwijl ik de Engelsen als moederloze reizigers klasseerde, en daarmee bewees ik inderdaad mijn tekort aan nuances en gaf ik toe aan halve waarheden die altijd leugens blijken te zijn.
Want terwijl ik dit schrijf staan koene Engelse ridders uit diezelfde Duitse Gründerzeit zich af te vragen wat ze in de 19de eeuw komen doen, en laat ze dan nog getekend zijn door een vrouw, Elizabeth Rigby, oftewel vanaf 1849 lady Easterlake, eens ze met de schilder Easterlake is gehuwd.
Deze merkwaardige vrouw zag het licht in Norwich, 1809, begon in de twintiger jaren te tekenen en te schilderen en trok als single naar Sint Petersburg en vandaar naar Letland waar ze haar zus ging bezoeken.
Meteen bleek ze ook een vaardige pen te hebben , ze schreef “Letters from the Baltic”, en in 1846 “Livonian Tales”, en ook uitvoerige literaire besprekingen (over Bronte’s werk bv.) waren haar niet vreemd.
Pen en penseel.
Easterlake was een beminnelijke echtgenoot, een aardige schilder, technisch heel knap, maar het ontbrak hem aan spirit, aan creativiteit.
Zijn beelden hebben alles wat ze moeten hebben, en zijn in hoge mate mooi gecomponeerd, maar het onverwachte, het vragende blijft achterwege.
Soms denk ik dat hij nog in de achttiende eeuw is gebleven, maar wat te zeggen van al die minnestrelen en Romeinse prenten waarmee Engeland wordt overspoeld?
Dromen van een onbestaande wereld.
Het hoort bij het prentje van een industriële explosie, dat heimwee, of zoals Schubert enkele dagen voor zijn dood zuchtte: ‘Er is geen plaats meer voor mij op deze wereld’, en het woord unheimlich zou hier zeker op zijn plaats zijn.
Het heimwee naar de zogenaamde zuiverheid.
Wat Rafaël (een notoire vrouwenloper overigens) kon uitdrukken, dat heimwee leven inblazen door een nieuwe mytholgie, een innerlijke mythologie te creëeren waarvan het decor aan de geschiedenis werd ontleend, maar de spelers de verdwaalde zielen van het nieuwe industriële Engeland waren.
Mevrouw Rigby, alias lady Easterlake stond erbij, keek ernaar en gaf het leven in haar werk.
Tot ze het nieuwe medium ‘fotografie’ ontdekte.
Ze schrijft het zelf in het aprilnummer van de LONDON QUATERLY REVIEW van 1857:
‘It is now more than fifteen years ago that specimens of a new and mysterious art were first exhibited to our wondering gaze.
They consisted of a few heads of elderly gentlemen executed in a bistre-like colour upon paper. The heads were not above an inch long, they were little more than patches of broad light and shade, they showed no attempt to idealise or soften the harshnesses and accidents of a rather rugged style of physiognomy–on the contrary, the eyes were decidedly contracted, the mouths expanded, and the lines and wrinkles intensified.
Nevertheless we examined them with the keenest admiration, and felt that the spirit of Rembrandt had revived.
Before that time little was the existence of a power, availing itself of the eye of the sun both to discern and to execute, suspected by the world–still less that it had long lain the unclaimed and unnamed legacy of our own Sir Humphry Davy.
Since then photography has become a household word and a household want; is used alike by art and science, by love, business, and justice; is found in the most sumptuous saloon, and in the dingiest attic–in the solitude of the Highland cottage, and in the glare of the London gin-palace in the pocket of the detective, in the cell of the convict, in the folio of the painter and architect, among the papers and patterns of the millowner and manufacturer, and on the cold brave breast on the battle-field.’
Deze mevrouw heeft stijl!
En het Engelse ‘household’ blijkt erg ruim te zijn als ik haar beschrijving lees waarin ze de plaatsen beschrijft waar de fotografie haar terrein heeft gevonden.
We zien haar trouwens hier op beide calotypes poseren, want ze speelde graag en vaak voor model voor David Hill en Robert Adamson.
In 1857 schreef ze een essay over de relatie tussen fotografie en kunst.
En wie Engelse vroege fotografie zegt, mag de naam van alweer een vrouw niet vergeten: Juffer Julia Margaret Pattie, een van de zeven dochters van een gegoede Britse familie, in India gestationeerd, huwde met ene Charles Hay CAMERON, eigenaar van een koffieplantage in Ceylon.
After settling in Freshwater on the Isle of Wight Cameron began her career in photography using a camera given to her by her daughter in 1863.
Regarded by some as one of the greatest portraitists in the history of photography, although her portraits of famous men comprise only a small part of her total output during the fifteen years she practiced photography.
En dat blijkt al dadelijk als je de foto hieronder bekijkt.
Valt je ook de houding op van de modellen?
Is het toevallig weer net diezelfde ‘vermoeide’ bijna ziekelijke houding?
Of lag het aan de techniek waarbij stilzitten nog raadzaam was?
En ontwijk ik hiermee nog altijd de oorzaken van die vermeende angsten en ziele-moeheid?
Neen, neen, de stukjes gaan alvast op hun plaats vallen.
We zullen op zoek gaan naar het wonderlijke verschijnsel van de ‘cartes de visites’ (CDV) die zich vanaf 1860 over gans Engeland en daarna over Europa gaan verspreiden (de uitvinder ervan was trouwens een Franse, Parijse fotograaf) en die afbeeldingen van beroemde mensen tot een waar verzamelobject maakten.
Een volk met idolen is altijd een volk dat zekerheden mist, of niet soms?