24pomp_slide10

Meer dan eens wordt de innerlijkheid van de christelijke moraal tegenover de uiterlijkheid van een heidense moraal gesteld.
Wat de christelijke innerlijkheid wordt genoemd, is een bijzondere modus van zelfbetrekking, die nauwkeurige vormen van oplettendheid, achterdocht, ontraadseling, verwoording, bekentenis, zelfbeschuldiging, strijd tegen de bekoringen, onthechting, geestesstrijd, enz. met zich meebrengt.

En die zogezegde ‘uiterlijkheid’ van de antieke moraal impliceert eveneens een principiële zelfwerkzaamheid maar in een heel andere vorm.

De overgang van antieke naar christelijke moraal die zich heel geleidelijk zal voltrekken, bestaat niet in een geleidelijke verinnerlijking van de regel, de handeling en de overtreding, maar brengt eerder een herstructurering van de vormen van de zelfbetrekking teweeg en een transformatie van de praktijken en technieken waar deze betekking op stoelde.

Deze houding, deze vorm van zelfbetrekking van jezlef tegenover het genot, de lust, wordt in de klassieke taal de enkrateia genoemd.

Het begrip is lange tijd nauw verwant gebleven met de sophrosunè, de matigheid, en ze worden bij Xenophon dan ook door elkaar gebruikt.
In ‘De Staat’ geeft Plato een begripsverklaring als hij het heeft over de vier hoofddeugden: wijsheid, moed, rechtvaardigheid en matigheid (sophrosunè).
De matigheid is een soort van orde en beheersing (kosmos kai enkrateia) van bepaalde genoegens en begeerten, en het is door de enkrateia dat je matigheid kunt verwerven.

Tegenover de sophrosunè is de enkrateia een actieve vorm van de zelfbeheersing en het is Aristoteles die als eerste het onderscheid tussen beide termen maakt.

dyn004_original_445_600_jpeg_20344_574b400da8c261d23b291ba922410b83

In de Nicomacheïsche Ethiek wordt de spohrosunè erdoor gekenmerkt dat het subject weloverwogen gedragsregels kiest die met de rede in overeenstemming zijn om zijn gedrag in het ‘juiste midden’ te kunnen plaatsen, tussen ongevoeligheid en buitensporigheid, en daardoor genoegen schept in de matiging waarvan het blijk geeft. (denk hier niet in afstanden want in feite staat de matigheid immers veel verder van de laatste dan van de eerste af)

Tegenover de sophrosunè staat de onmatigheid, de akolesia
De onmatige heeft nergens spijt van en is ongeneeslijk.

‘De enkrateia, met haar tegenpool de akrasia draait rondom de worsteling, weerstand en strijd.
Ze is terughoudendheid, spanning en ‘continentie’.
De enkrateia beheerst de lusten en verlangens, maar moet strijden om te zegevieren.
Anders dan iemand die matig is ervaart iemand die continent is andere lusten dan de geneugten die in overeenstemming met de rede zijn.
Hij laat zich er echter niet langer door meeslepen en zijn verdienste zal des te groter zijn, naarmate de begeerten sterker zijn.

Daartegenover is de akrasia niet zoals de onmatigheid (akolesia) een weloverwogen keuze van slechte gedragsregels, ze moet eerder worden vergeleken met die steden die goede wetten hebben maar niet in staat zijn ze ten uitvoer te brengen.
Juist daarom kan iemand die incontinent is worden genezen en tot zelfbeheersing komen.
In dat opzicht is enkrateia een voorwaarde voor sophrosunè, de vorm van werkzaamheid en waakzaamheid die het individu op zichzelf moet uitoefenen om matig (sophron) te worden.

In elk geval lijkt de term enkrateia in de klassieke woordenschat in het algemeen te verwijzen naar een dynamische zelfbeheersing en de inspanning die deze vergt.

Een eerste aspect van de enkrateia is een verhouding van strijd.
Ik wees al op de militaire invloeden van de stadsstaat op de semantiek zoals die relatie ook weer terug te vinden is in de 18de-19de eeuw.
Het zou een boeiende studie zijn om de politieke ontwikkelingen in het woordgebruik van een tijdperk te onderzoeken.

In ‘de wetten’ wordt Clinias herinnerd dat beproeving en oefening van het gevecht meemaken een voorwaarde is om werkelijk dapper te kunnen zijn.
Zonder de strijd te hebben meegemaakt tegen genoegens en begeerten (pollais hédonais kai epithumiais diamemachemenos) en zonder de overwinning te hebben behaald met woord en daad en vakkennis (logos, ergon, technè), in spel en ernst is er van dapperheid geen sprake.De metaforen spreken voor zichzelf: de strijd moet tegen gewapende tegenstanders gevoerd worden, of de ziel als acropolis die door een vijandige schare wordt bestookt en zich met behulp van een betrouwbaar garnizoen zou moeten kunnen verdedigen.

‘De lange traditie van geestesstrijd die zoveel verschillende vormen kan aannemen werd in het klassieke Griekse denken al heel duidelijk onder woorden gebracht.

Huiswerk: Ga na hoe in de toespraken van beide Amerikaanse presidentskandidaten metaforen wijzen op hun achterliggend verleden of inspelen op beeldende taal waarvan zij denken dat ze de kiezer(s) aanspreekt.