In het Noorden leefde er eens een gewone, eenvoudige houthakker. Hij woonde in een hutje in het Stemmenwoud. Dat was een soort betoverd bos waarin allerlei stemmen klonken die je soms mijlenver kon horen. Tenminste, dat was vroeger zo. Want zo lang de houthakker zich kon herinneren had hij slechts éénmaal de wondere stemmen gehoord. En zelfs toen twijfelde hij of het niet een droom of de nawerking van een grote dosis bessenjenever was. Zijn grootvader had als kind de stemmen ook gehoord, bijna elke dag. Stemmen die over de vreugden en miseries van het leven zongen.
Gabriel Fournier (1893-1963) | Village dans la montagne
Maar toen kwam het monster. Het monster.
Hoe ouder de jongen werd, hoe meer hij over het monster hoorde vertellen.
Het zou vervaarlijk groot zijn, alles verslinden, machtig en wreed, kortom een monster zoals ze thuishoren in verhalen die in de lange winteravonden bij het vuur worden verteld.
Het had zijn schuilplaats op de top van de berg, boven het Stemmenwoud. Niemand was er ooit geweest, want de enkelingen die het hadden gewaagd, keerden nooit terug.
Albert Bierstadt – Storm in the Mountains
Op een dag besloot de houthakker het monster op te zoeken.
‘Neen!’ fluisterden de bomen. ‘Dat moet je niet doen. ]e komt nooit terug.’
‘Dat is zo!’ hijgden de paddestoelen. ‘Blijf weg van de heuveltop. Het monster kent geen genade.’
‘Inderdaad!’ koerden de houtduiven. ‘Het monster heeft zijn helpers die op de flank van de heuvel wonen. ]e bereikt het nooit.’
‘Ik wil het monster zien. We zullen eerlijk met elkaar vechten,’ zei de houthakker. ‘Als ik win, gooi ik het naar beneden zodat de grote angst eindelijk kan verdwijnen.’
‘En als het monster wint?’ vroegen de eekhoorns.
‘Dan zal mijn zoon mijn voorbeeld volgen als hij oud en wijs genoeg is. Ik wil dat iedereen weer vrij kan fluisteren, roepen en zingen in het Stemmenwoud.’
Hoe langer de houthakker praatte, hoe meer moed hij kreeg.
Tenslotte nam hij brood mee voor vijf dagen, een kruik water en een kruik bessenjenever, en hij vertrok.
Joseph Megard – Chemin dans la montagne
Het begon al te onweren nog voor hij de bergflank bereikte.
‘Dat is het monster!’ riepen de adelaars. ‘Ga terug.’
‘Dat is de bliksem en de donder,’ zei de houthakker.
Hij zocht beschutting, dronk een slok jenever om het weer warm te krijgen en trok rustig verder toen de zon door de wolken brak.
Het eerste ondier dat hem overviel had drie koppen.
‘Ik heet de twijfel,’ zei het met drie stemmen tegelijkertijd.
‘Waarom doe je dit? Waarom wil je naar boven?’
En voor de houthakker antwoord kon geven was het dier verdwenen.
‘Tja, waarom doe ik dit?’ vroeg de houthakker zich af. ‘Ik heb een vrouw, drie kinderen, een mooi leven in het woud, een gitaar en een sterrekijker.'
’De hele nacht spookte de twijfel in zijn hoofd, en pas in de klaarte van het morgenlicht besloot hij verder te klimmen.
Het tweede dier stak zijn vijf koppen boven de rots en sprak vijfstemmig:
‘Ik ben de angst. Ik ben overal om je heen. Voel je mij niet?’
En voor de houthakker antwoord kon geven, verdween het.
‘]a,’ dacht de houthakker terwijl hij in een diepe ravijn keek: ‘Ik heb altijd al hoogtevrees gehad.’
Het zweet parelde over zijn gezicht, en zelfs een vloek of een schietgebed bracht geen oplossing.
Toen het avond werd overwon hij zijn schrik en sliep hij rustig onder een overhangende rots.
Tegen de middag van de volgende dag bereikte hij de top.
Thomas Coole Schroon Mountain, Adirondacks
‘Waar ben je?’ riep de houthakker. ‘Monster waar ben je? De bewoners van het Stemmenwoud beven voor je macht. Iedereen houdt zijn adem in als er over jou wordt gesproken. Waar ben je nu?’
Waar de houthakker ook keek, hij zag geen monster, geen gedrocht dat hem beloerde en hem weldra zou verslinden of in de ravijn kon duwen.
Beneden hem lag het woud in het schitterend licht van de middagzon. En toen de houthakker naar zijn voeten keek, zag hij het.
Een klein kaal diertje was het. Het had zelfs geen stem om te brullen. Het leek op een muis, maar ook op een slak. Het trilde over heel zijn lijf.
‘Dus jij bent het monster?’ zei de houthakker.
Het slijmerige bolletje kromp in elkaar. De houthakker trapte het plat. Het kraakte niet eens.
Hij zag het in de diepte verdwijnen tot het oploste in de trillende lucht boven het dal. Verwonderd at de houthakker zijn brood.
‘Zo’n onooglijk ding,’ dacht hij. ‘En toch zo machtig!’
Net voor hij weer naar beneden wilde, bedacht hij zich.
‘Ik heb eigenlijk een zwaar leven,’ zuchtte hij. ‘De kinderen, het dagelijks brood. Het beetje troost van mijn gitaar en mijn sterrekijker weegt niet op tegen het eeuwig gehak en gekap.’
Hij keek over het woud, de kleine dorpjes en het smalle lint van de rivier in het dal. Hij ademde diep in, en riep zo luid hij kon.
Eigenlijk was het geen roepen meer. Het klonk als de schreeuw van een monster.
En toen de zoon van de houthakker dertien was geworden, klom hij naar boven en vond hij een gruwelijk behaard wezen dat hem iets duidelijk wilde maken.
Maar daarvoor kreeg het geen tijd, want met één zwaai had de zoon het hoofd van zijn vader afgehouwen.
Hij keerde terug naar het dal, verspreidde gruwelijke verhalen over het monster waaraan hij nog net was ontsnapt en trouwde later met een goede hardwerkende vrouw en genoot van zijn roem. Tot op een dag...