INLEIDING TOT DE APHRODISIA (1)

1828468tjV

Lichaam, herinner je niet alleen hoezeer je werd bemind,
niet alleen de bedden waarop je bent gaan liggen,
maar ook al die verlangens die om jou
duidelijk in de ogen straalden,
en trilden in de stem -en een of andere
toevallige belemmering heeft ze verijdeld.

En nu dat alles al in het verleden ligt,
lijkt het haast alsof je ook aan die verlangens
je over hebt gegeven – hoe ze straalden,
herinner je dat, in de ogen die aandachtig naar je keken;
hoe ze trilden in de stem, om jou, herinner je dat, lichaam.

K.P. Kavavis, vertaal door G.H. Blanken

 

Een mooier begin kon ik niet vinden, dit gedicht uit 1918, waarin aan het lichaam de mogelijkheid tot herinneren wordt meegegeven.

Het zet meteen het verschil tussen de moraal van de Oude Grieken en de daarop volgende Christelijke moraal waarin het lichaam eerder een bron van onrust is, van gevaar, van wantrouwen.

De erga Aphrodites, de werken van Afrodite, dat is de inhoud van het begrip Aphrodisia, zonder dat de Grieken daaromtrent een duidelijke afbakening voor ogen hadden.

‘Evenmin is er overeenkomst met de – voor het vraagstuk van het vlees of de seksualiteit zo kenmerkende- bekommernis om achter de onschuld of argeloosheid de aanwezigheid van een verraderlijke macht met onzekere grenzen en velerlei maskers aan het licht te brengen.’

dyn001_original_510_360_jpeg_20344_a27b97763a396087506f5d46385b0af0

Wel wordt er bepaald wat de beste leeftijd voor het huwelijk is en kinderen krijgen, maar er is geen classificatie noch een ontcijfering.
Nooit zal er worden gezegd, zoals door de christelijke leidsman, welk gebaar je moet maken of vermijden, welke inleidende liefkozingen zijn toegestaan, welke houdingen moeten worden ingenomen of in welke omstandigheid de daad kan worden onderbroken.

Wel zei Socrates dat degenen die onvoldoende gewapende waren, dringend de aanblik van de mooie jongen moesten ontvluchten, zelfs al moest je een paar jaar in ballingschap gaan. (Xenophon, Herinneringen aan Socrates), en de Phaedrus schetst de langdurige strijd van de minnaar tegen zijn eigen begeerte: maar nergens worden, zoals in de christelijke spiritualiteit zal gebeuren, de voorzorgsmaatregelen aangeduid die je moet nemen om te beletten dat de begeert je op slinkse wijzeje ziel binnensluipt of om haar verholen resten daaruit te verjagen.

Ook de artsen die nogal omstandig de grondregels van de aphrodisia opgeven zeggen niets over de vormen die de daden zelf kunnen aannemen; ze zeggen heel weinig -behalve enkele verwijzingen naar een natuurlijke houding- over wat in overeenstemming of in strijd met de wil der natuur is.

Foucault vraagt zich af of dit ‘schroom’ is, ja de literatuur van die tijd lijkt een grote terughoudendheid aan de dag te leggen omtrent dit onderwerp terwijl de afbeeldingen (zie hiernaast) niet in het minst met die schroom behept zijn.

Strooiden de christelijke auteurs kwistig de voorschriften rond omtrent de echtelijke lusten, wie Plutarchus of Xenofoon leest vindt daar niets waardoor de seksualiteit verdacht werd van een diepere aard of verborgen macht.

Als Aristoteles zich in de Nicomacheïsche ethiek afvraagt wie nu wel degenen zijn die ‘onmatig’ genoemd worden,dan perkt hij die definitie nauwkeurig af: enkel de lichamelijke lusten vallen onder de onmatigheid. (de akolesia)

dyn001_original_457_420_jpeg_20344_551c6089274253def75a6666f9b90485

De lusten van het oog, het gehoor en de reuk horen daar niet bij.
Iemand die genoegen schept (chairein) in kleuren, gebaren, in tekeningen, toneel of muziek, is niet onmatig.
Zonder onmatig te zijn kun je worden bekoord door de geur van vruchten, rozen, en wierook en zoals de Eudemische ethiek zegt, iemand die zo intens opgaat in de beschouwing van een beeld of het luisteren naar een lied dat hij zijn eetlust of animo om de liefde te bedrijven verliest, die kun je net zo min onmatigheid verwijten als iemand die zich door de Sirenen laat verleiden.

Alleen bij contact is er immers voor de akolesia ontvankelijke lust mogelijk: contact met de mond, de tong en de keel (voor geneugten van voedsel en drank), contact met andere lichaamsdelen (wat de seksuele lust betreft).

En dan nog vestigt Aristoteles er de aandacht op dat het onbillijk zou zijn bepaalde lusten die aan de buitenkant van het lichaam worden ervaren van onmatigheid te verdenken – zoals de edele geneugten die in het gymnasium door massage of warmte teweeg worden gebracht.
‘Want bij de onmatige wordt de aanraking niet over heel het lichaam verbreidt; ze heeft enkel betrekking op bepaalde gedeelten.’

In een voetnota citeert Foucault uit Herinneringen aan Socrates van Xenofon:
‘Wat de kus betreft, ondanks het gevaar dat hij met zich meebrengt wordt hij als fysiek genoegen en zielscontact hogelijk gewaardeerd’.

Op zoek naar een onderwerp voor een thesis of een doctoraal scriptie?
De verzuchting van Foucault kan je misschien helpen:

‘Eigenlijk zou er een grondige historische studie moeten worden verricht naar ‘het lustlichaam’ en zijn transformaties.

Voor het seminariewerk zullen zich talrijke gegadigden aanmelden, vermoed ik.

Smaakt naar meer, en om de akolesia te vermijden zullen we de matigheid sieren met beetje bij beetje dit voer op te dienen.