‘De hele wereld werd bij ons doorgaans ‘de grote wereld’ genoemd, maar er waren ook andere epitheta: de verlichte. De buiten-. De vrije. De hypocriete.
Ik kende hem bijna uitsluitend van mijn postzegelverzameling: Dantzig, Bohemen en Moravië. Bosnië en Herzegovina. Oubangui-Chari. Trinidad en Tobago. Kenia-Oeganda-Tanganjika.
De hele wereld hield niet van waar we mee bezig waren hier in het Land Israël, omdat hij jaloers op ons was, zelfs om dit flintertje moerasland, stenen en woestijn.
Daar, in de wereld, waren alle muren bedekt met beschuldigende opschriften: ‘Jid, ga naar Palestina.’, en toen gingen we naar Palestina en nu schreeuwt dehelewereld ons toe: ‘Jid, ga weg uit Palestina.’
Uit ‘Amos Oz, Een verhaal van liefde en duisternis, in een (zeer mooie)vertaling van Hilde Pach, 2007, Ulysses, A’dam.
Slapeloze nachten breng ik wel eens door met het herlezen van dit prachtige boek.
Wie overigens vanuit goede bron meer begrip wil krijgen van Israël en de Palestijnse kwestie, leze dit boek omdat het de onstaansgeschiedenis vanuit de binnenkant zelf weergeeft in een unieke taal, zodat meermaals zuchten van bewondering en glim- en grimlachjes de donkere leesnachten vullen.
De jongen in het dorpse Jerusalem en het jongetje in het provinciestadje (met Antwerpen als Telaviv!) ze bladerden beiden in hun postzegelboeken en lazen vol ontzag de namen die de ‘buitenwereld’ vulden met avontuurlijke bestemmingen.
Ze waren beiden gek op boeken, maar waren ze in Jerusalem in grote mate voorhande, in het provinciestadje stonden ze wel nieuw te zijn in de boekhandel ‘De violiere’ waar hij later bij afwezigheid van de aangetrouwde tante de taak van boekenverkoper op zich mocht nemen, als kind echter was de schaarste groot en moest hij zich behelpen met de oude schoolboeken van zijn ouders -onderwijzers en de parochiale bibliotheek.Hij had een schrift met denkbeeldige titels aangelegd, boeken die nooit geschreven waren maar in zijn bibliotheek op de ruime zolder de denkbeeldige kasten vulden.
Hij loog dus niet als hij zei dat hij thuis wel driehonderd boeken op zolder had staan, want in zijn wereld stonden die boeken er ook.
De reis naar het donkere kontinent. Als verstekeling naar Australië. Toen de koning verdween (1950!) Rode veder en zijn hond. Rode veder slaat terug. Rode Veder vangt een beer.
‘Alleen boeken hadden we in overvloed, ongelimiteerd, van wand tot wand, in de gang en de keuken en de hal en op de vensterbanken en waar al niet.
Duizenden boeken in alle hoeken van het huis. Er heerste een soort gevoel dat mensen kwamen en gingen, geboren werden en stierven, maar dat boeken onsterfelijk waren.
Toen ik klein was, hoopte ik later een boek te worden. Geen schrijver, maar een boek: mensen konden gedood worden als vliegen. Schrijvers ook. Maar een boek niet: zelfs als het systematisch vernietigd werd, was er nog een kans dat er exemplaar gered zou worden en een plankleven zou blijven leiden, ergens op een vergeten plank van een afgelegen bibliotheek, in Reykjavik, in Valladolid of in Vancouver.’
Schrijver wilde ik ook niet dadelijk worden, en een boek zelf leek me te statisch.
Ik wilde liefst de avonturen zelf meemaken.
Met als hoogtepunten: Tien kleine negertjes van Agatha Christie en de Avonturen van Tom Saywer.
Dat eerste boek verscheen in de Reinaert-boekenserie en moest stiekem gelezen worden want het was voorzien van zedelijke kwotering IV, dus aan volwassenen voorbehouden.
De versregeltjes die de tien moorden begeleidden zijn me eeuwig bijgebleven, en de ontknoping heb ik nooit prijsgegeven als iemand mij uitleg vroeg over het verhaal.
Tom Saywer kreeg ik in het ziekenhuis toen ik tien, elf jaar was.
’s Avonds dachten de dokters dat ik koorts had, en misschien was dat ook zo, want dat jongetje op de mannenzaal was compleet van de wereld bij de lectuur van dit magistrale boek.
Even dus de blik verruimen op het land zodat we volgende week verder kunnen.