het onhoorbare lied (264)

103_0e824dca274a5162dd286bb9a341708d

Zuid Italië was een Griekse kolonie.
Deze beeldengroep werd in Tarentum opgegraven: de dichter en twee sirenen.
Een sirene was een wezen ten dele vrouw, ten dele vogel .
Op zee verleidden ze met hun onweerstaanbaar gezang de scheepslieden, zodat hun schip op de klippen liep of in een storm verging.

De dichter hier heeft een instrument vastgehad. Zijn mond is nog geopend.
Heeft hij het dodelijke lied meegezongen?
Waarschijnlijk, want deze groep is vermoedelijk een deel van een grafmonument uit de periode 350-300 voor Christus.

Hij is nog jong, nauwelijks een man al kan dat ook een allusie zijn op het eeuwig herboren worden door de kunst.
Een van de sirenes kijkt berustend toe terwijl haar collega nog in volle actie is.

De beelden waren in oorsprong veelkleurig, polychroom.
De tijd heeft de kleuren laten verdwijnen en er ontstond een bijna egaal grijs.

De dichter zit, dat was nodig om het (verdwenen) instrument te bespelen.
Zijn blik keert terug naar het voorbije, naar wat nooit terugkomt.

Sommigen denken dat de gezeten figuur ‘Orfeus’ zou kunnen zijn nadat hij voor de tweede maal Euridike verloren is en tevergeefs de natuur met zijn gezang betovert.

Kan de muziek of de kunst het leven niet terugbrengen, zij is het enig waardige waarmee wij het voorbije gestalte kunnen geven of waarmee we de pijn van het verlies denken te verzachten.

Het onhoorbare lied dat deze beelden nu al 2350 jaar uitvoeren kan ons nog steeds niet verhinderen ons op te blazen tot halfgoden die blijkbaar nog duizend jaar voor de boeg hebben.

Dus waardige zoon en goede zielenknijper, laten we ook gaan zitten, onze voeten op het bankje, de blik naar het voorbije, en stamelen wat we nog overhouden.
Vergrijzen doen we so wie so, en de suizende stilte eens de echo is uitgestorven wordt door het kleppen van kleine voetjes gebroken.

“Kijk, daar is onze poes,” zegt L., drie jaar oud.