OP DE KRUISING DER WEGEN (1)

 

dyn002_original_462_308_jpeg_20344_1bb73ff7dace772dab6fa4ee622b7215.2

20 april 1918

Ik vraag me soms af of ik er niet verkeerd aan doe Marc te willen opvoeden, of ik zelf niet meer kan leren van zijn gebreken dan hij er voordeel aan heeft de eigenschappen te verwerven die ik graag bij hem zou willen aankweken.

Die onhebbelijkheid om degenen van wie ik houd altijd maar te willen verbeteren heb ik van mijn moeder.

Wat me in Marc aantrekt zijn net zo goed wat ik zijn gebreken noem- en wat misschien poëtische kwaliteiten zijn: zorgeloosheid, onstuimigheid, geen besef van tijd, totale overgave aan het ogenblik…

En hoe zou dat overmoedige zelfvertrouwen dat ik zo aardig aan hem vind, kunnen bestaan zonder een beetje egoïsme?

(André Gide, Het innerlijk blauw, een keuze uit zijn dagboek 1918-1939, vertaling Mirjam De Veth, De Arbeiderspers, Antwerpen, A’dam 1996-97)

dyn002_original_467_584_jpeg_20344_892d7c0918346312d03f5a87c7fe27b5.2

En zo sloot ik aan bij die drang om je geliefde te vormen naar het ‘ideale beeld en gelijkenis’, een drang die hij helder analyseert en zonder schroom ombuigt naar het zelf leren van wat wij ‘gebreken’ noemen.

Want de dertig dagen met zijn ‘onagres’ zijn maar een fragment uit de vakantie, en terwijl Gide wachtte op die trip naar Zwitserland bleef Marc ook niet braafjes ter plekke.

Keren we met Pierre Billard terug naar ‘La Sapinière’ verblijfplaats van de Allégrets, een huis met een groot landbouwdomein van 75 hectaren, op nauwelijks 50 kilometer van de Duitse linies.

De streek dient vooral als rustplaats voor de militairen aan het front.

In juli 1917 is er een zekere onderluitenant Verdier die dadelijk door Marc wordt bekoord.
Er ontstaat een zekere relatie en als de broers uit Zwitserland terugkeren neemt Marc opnieuw die vriendschap op, deze keer vergezeld door Gide ‘qui veille et surveille, mais ne tarde pas à partir, laissant la place libre.’

dyn002_original_624_352_jpeg_20344_385afb546761edaf9416f28f33959f6e.2

Wat er tussen hen is gebeurd weten we niet, Gide maakt er enkele wazige opmerkingen over in zijn dagboek.
Wel hebben we een copie van een brief die hij aan Verdier stuurde, als antwoord blijkbaar op zijn schrijven over Marc.

‘Je reçois votre lettre aujourd’hui et je sens mon cœur tout baigné de vos larmes. Combien je vous sais gré de ne pas me haïr!
Quoi? Lorsque vous deviez partir, c’ est vous qui me pressiez de rester! de rester près de lui! pour lui!
Après cela, comment ne serais-je pas votre ami?’

Billard weet ook nog dat Marc tijdens het volgende schooljaar zelf over de brieven van Verdier vertelt, dat hij van Verdier het verwijt krijgt niet te antwoorden op zijn schrijven.
Hij schrijft aan l’ oncle André dat hij de opdringerigheid van de onderluitenant onverdragelijk vond.
Maar de auteur voegt er dit zinnetje wijselijk aan toe:

‘Mais eût-il dit la vérité au cher Oncle s’ il avait cédé à ces embassades?

En vervolgt hij: ‘Car l’ un des mystères de la relation Gide-Marc, c ‘est d’ en apprécier la portée sexuelle.’

En wordt door die relaties niet de homoseksuele geaardheid van Marc duidelijk?
Dan moeten we terug naar Genève 1916, want daar wordt nog een andere passie van Marc duidelijk.