‘Je respirai leur affection comme un parfum.’
Met dit citaat uit Gides Journal opent Pierre Billard zijn boek ‘Le roman secret’, André Gide & Marc Allegret uitgegeven in het voorjaar 2006 bij Plon, Paris.
Heel anders dan Monique Nemer schetst hij een kroniek waarbij feiten en bedenkingen nogal vrijelijk door elkaar lopen in goede Franse traditie, un peu bavardant, mais bien dit. (en in grote leesbare letter)
Mooi is het openingstafereel, het had uit een film naar het werk van Pagnol kunnen komen, van wie Marc later ‘Fanny’ zal verfilmen.
Het is de 16de april 1906, Paasmaandag van dat jaar dus, een grote menigte is op de rand van het bois de Boulogne samengetroept om naar het opstijgen van een montgolfière te komen kijken.
Tussen al dat volk un homme grand, beau, élégant, sous son chapeau à large bord et sa cape noire, koopt hij kaartjes bij de Jardin d’ Acclimatation.
Hij wordt nog niet herkend, zijn werk Les Nourritures terrestres in 1898 gepubliceerd zal pas in 1915 een oplage van 1650 exemplaren bereiken.
Hij is vergezeld door vijf jonge jongens die hem ‘Oncle André’ noemen ook al is hij slechts van eentje, de achtjarige Dominique Drouin, de ware oom. (kind van Marcel Drouin en Jeanne Rondeaux, zus van Gides vrouw Madeleine)
De vier andere jongens zijn Jean-Paul, twaalf, Eric, tien, André, zeven, en Marc, zes jaar.
Het zijn de kinderen van de dominee Ellie Allegret, ooit mentor van Gide die vooral missionariswerk in Afrika doet.
Hij heeft vijf zonen gekregen, en bij zijn talrijke afwzigheden is Gide de graag geziene gast en helper zodat zelfs één van de kinderen zijn voornaam krijgt, als eerbetoon.
Auteur Pierre Billard haast zich om te zeggen dat het nonkel-gedoe absoluut niet als ‘couverture’ moest dienen, ‘un écran destiné à sauver les apparences et justifier l’ intimité des rapports de Gide avec Marc’.
Suzanne Allégret staat er immers vaak alleen voor, en vijf jongens grootbrengen is geen sinecure.
‘Voor Gide is het een devoir en een plezier:
‘il a -il aura toute sa vie- une attirance naturelle pour les enfants, ces phénomènes étranges chez qui il observe l’ homme en train de s’ inventer.’
Het is naar aanleiding van deze uitstap dat Gide in zijn journal de mooie zin opschrijft waarmee we deze bijdrage en het boek van Billard openden.
Natuurlijk hebben we een schat aan observators die over Marc en Gide kunnen berichten, want de hele Gidiaanse familie was er getuige van en zal dus telkens vanuit verschillende hoeken en tijden hun relatie documenteren.
Van die kleine schildering in 1906 waar Marc nog een joch is van zes, geboren dus in 1900 springen we naar 11 februari 1951, enkele dagen voor Gide’s dood.
In de rue Vaneau hebben journalisten zich verzameld, André Gide, 81, Nobelprijs 1947, ligt op sterven omgeven door enkele van zijn trouwe vrienden.
En daar vinden we ook enkele mannen terug die kind waren in de jardin d’ Acclimatation: Dominique Drouin en marc Allegret, beiden werkzaam in de filmwereld.
En al duurde de passionele kant van de geschiedenis tussen Gide en Marc slechts enkele jaren, hun vriendschap was er levenslang, en ook na die stormachtige passionele tijd bleef Gide voor hem zorgen, bracht hij Marc in kontakt met denkers, muzikanten en andere kunstenaars.
Enkele dagen na de begrafenis komen de vrienden samen om naar Marc’s film te kijken: ‘Avec André Gide
Tussen het bezoek aan de tuin en de laatste tuin speelde zich een leven af van twee mannen die door woord en beeld nauw met elkaar verbonden waren.
Het begon in 1916-17. Marc is er dus zestien, zeventien jaar, en Gide wordt 48.
Volg me maar, ik probeer de volgende dagen enkele beelden van hun liefde, leven en werk te projecteren op het zwarte scherm van deze overbelichte dagen.