
Het was een oud-Nederlandse bisschop die het treffend over de dood had, enkele maanden geleden, net voor zijn ‘pensionering’.
Of hij bang was van de dood?
Hij keek niet eens op, schudde het hoofd en zei: je moet eerst al eens gestorven zijn, en daarna daarvan bevrijd verder leven, en dan is de dood gewoon een deel van dat leven.
Al eens gestorven zijn.
Hij bedoelde vast niet de bijna-dood-ervaring, maar hij had het over de dingen die je kunnen overkomen en die aanvoelen alsof je sterft.
Het verlies, de vernedering, grote vergissingen, het onbegrepen-zijn, enz.
Ik besef dat er mensen zijn die vanuit een soort oppervlakte leven waarin al deze vragen niet eens opkomen.
Dat aantal doden dat je sterft, is anderzijds ook beperkt-houdbaar, ik bedoel: niemand is zo sterk dat hij het ene leed na het andere kan torsen zonder diepe schade op te lopen.
Toch hebben wij als moderne verwende mens een lage stressdrempel.
We verwarren ons ego met de ziel, terwijl het ego de ziel in de weg zit.
Als we denken dat iemand onze ziel kwetst is het eerder ons ego, en als we ons manifesteren doen we dat ook eerder met dat verdomde ego dan wel met de ziel.
Ook in de kunst komt meer het ego aan bod dan wel de ziel.
Je zou de ziel kunnen vertalen als ‘wezen’, een mooi woord waarin het woord ‘zijn’ is gevat, en ook het bewustzijn, er wezen.
Toen in de slecht gemaakte reportage over de hedendaagse kluizenaar, de voormalige abt van de trapisten op de Catzberg, de opdringerige interviewer hem vroeg wat de essentie was, antwoordde hij: loslaten.
Dat is inderdaad denk ik de kern: los-laten.
Het ego laat niet vlug los.
Het bijt zich vast in zijn (vermeende) eigenwaarde en is vreselijk down als die wordt aangetast.

Publiciteit, filmen en series richten zich zelden op het ‘wezen’ maar meestal op het ego.
Ze willen dat het ego schittert, clean is, welvarend en vooral consumerend om zijn bestaanswijze te rechtvaardigen.
Je kunt het ego fragmenteren, de pearl bril voor de ogen, de geurtjes voor neus, de nieuwe smaken voor de tong, kortom je hoeft je nooit om het ‘wezen’ van de mens te bekommeren want dat is geen ‘target’, integendeel, het zit de publiciteit in de weg.
Er is immers voor de publiciteit en de media niets met filosofie te verdienen.
Media vereenvoudigen, of beter versimpelen de normen.
Je zult hen de term normvervaging in de mond zien nemen terwijl het wezen van de mens norm-bevraging nodig heeft.
Voor de media zijn grootste gemene delers een waar succes: de oude antieke held verdraagt bij de media geen tegenstellingen, hij is ééndimensionaal, heeft als voorbeeld te dienen, moet voldoen aan onmiddellijk resultaat en wordt afgestraft als hij buiten die vette krijtlijnen komt.
Het ego is als een onthoofd wezen.
Het hoofd zit immers de markt in de weg.
Alles moet het lijf dienen, je moet de welvaart vereenvoudigen tot veiligheid en comfort waar het wezen vragen durft stellen over het individu, over de angst, de onvolkomenheid, over pijn en dood.
Zo moet de consument nooit die doden sterven waarmee we begonnen zijn, want als hij consumeert zal hij eeuwig leven.
Weet echter dat voor iedereen die dit leest er van die stervensmomenten zullen komen waar geen enkele voorbeeldfunctie of kunstmatig paradijs van mister Proper tegenop kan.
Geboren worden in een nieuw leven en sterven uit het oude, het is een pijnlijke, vaak vernederende ervaring, en de vraag of we de beulen zijn van onze eigen dood of de vroedvrouwen van het vernieuwende zullen we niet kunnen ontlopen.
Op zoek naar het wezen komen we uit bij het wezenlijke, en dat is niet in enkele spreuken of wetten te beschrijven.
Oefenen in loslaten blijft op het programma.