Lagen op de tafel in de koude veranda.
Wit winterlicht
op hun strakke getinte huid.
Niet geranschikt
niet geregisseerd
om stil-leven te zijn.
Vier appels.
Twee van mijn drie jolige groottantes
brachten appelen mee voor het kind
dat mijn vader was.
Vertelden
bij het schillen
en in blokjes snijden
met het alfabet van glitter.
Lieten
ook zijn ogen schitteren.
O, de appel-etende tantes
en mijn vader met de glitter-ogen
langzaam kauwend
de boomgaarden
hingen vol gekleurde veren
de paarden
uit de farwest
zochten tussen het lange gras
naar afgevallen vruchten.
Dresden was een mooie stad.
En de man met snor
kliederde nog met waterverf.
En terwijl de tantes
naar het theater reisden
at hij de schillen.
Sprong op zijn paard
en reed de slechteriken tegemoet.
Mijn kleine vader
met de schitter-ogen.