brief aan mijn vriend Abraham

Beste Abraham,

Nu je een (voorlopig) einde aan je stuk HET TOUW hebt gemaakt, wil ik je toch graag een verre stem laten horen die ons beide levens weer even met elkaar kan verbinden.

Verwacht van mij geen kritiek of applaus, daarvoor is het stuk zeker niet gemaakt, maar terwijl ik volop bezig ben met rondreizen en kunstwerken te evalueren, las ik elke avond het vervolg van je stuk met het idee er allerlei beelden aan te verbinden die ik hier voor ogen kreeg.
Dat zijn onze ladders, jij in de kleine kunsthandel ik de nomade, de zwervende, en tussen ons “de passerelle” zoals je hiernaast op het doek van Hubert ROBERT (1733-1808) kan zien, een doek dat maandag in Lille (Frankrijk) zal geveild worden en dat ik toch op zo’n 120.000-150.000 euro heb geschat.

Maar het gaat duidelijk niet om de som, noch minder om de geschiedenis van het doek (is dit een kopie ja of neen?) maar louter om het prachtige thema, Paysage à la passerelle, en die passerelle is dan de primitieve brug die op de resten van de eeuwenoude pijlers rust.

Op het eerste gezicht niets bijzonders.
Er is het landschap met de kronkelende rivier, de koeien, de wassende vrouwen en de passage boven op de brug.
Maar toch is van al de doeken van deze kostbare veiling dit doek mij bijgebleven juist omdat het die wankele verbinding tussen oude zekerheden zo treffend weergaf, de atmosfeer van verbinding, jouw zo dierbaar langs HET TOUW en voor mij hier in dit unieke doek.

Boven de passage, het gedoe.
Onderaan het handwerk, het drenken van de dieren, de verte.

In mijn werkruimte heb ik alle schilderijen en grafiek weg gedaan.
De muren zijn er kaal.
Als ik in mijn bed lig, projecteer ik vaak de voorbije beelden op die naaktheid.
Wil ik het beeld in de diepte bekijken, dan sluit ik mijn ogen en zoem ik denkbeeldig in op details of kleurschakeringen.

De passerelle is vaak terug gekomen.
Dat ze zondag verkocht wordt, doet dus weinig ter zake want ze leeft verder in mijn hoofd en in mijn verzameling herinneringen, mijn geheugen-museum.

Ik denk dat jij je stuk elke avond ook zo voor je geest zag gebeuren, dat je de dramatis personae hoorde praten en je gewoon als getuige hun woorden kon noteren of hen kon aanzetten tot wat meer kalmte of animo.

Honderd jaar voor mijn geboorte, in 1844 dus schilderde Henri Harpignies dit doek dat net zoals de passerele in mijn geheugen is gebeleven.
(als je weet dat er weken zijn waarop ik zo’n 800 doeken zie om maar van de prenten te zwijgen…)

De poort, de toegang tot nergens.
Of is het een monument, een grote grafzerk, een plaats om iemand terecht te stellen?
Het heeft geen belang.
Tussen de massale bomen rijst de poort op.
Ze was ooit, lang geleden een onderdeel van een kerkhof, een huis, een …
Wat overblijft dus.

In jouw stuk zou je ‘t over een verhaal hebben, de poging om het onvatbare toch te vatten.

Mensen hebben in het landschap ingegrepen.
Het proberen dienstbaar te maken of hun aanwezigheid in enkele stukken steen achtergelaten.

Het verhaal.
Om van de ene naar de andere kant te komen.
Pogingen tot verlies van zwaartekracht.