Lieve Vriend,
Wie veel in het buitenland rondreist, kijkt vaak met enig ongeloof naar het reilen en zeilen van het verwijderde vaderland.
Blijkbaar kent dit land twee snelheden: onverschilligheid en paniek.
Onverschilligheid als er geld moet komen om de taalachterstand in te halen, klasjes dus en toegewijde bekwame mensen, en paniek als zes los geslagen jongeren hun communicatieproblemen stevig uit de hand (letterlijk dus ook) laten lopen.
In het mooie boek “De gouden lier’ toont meester-vertaler Paul Claes ons allerlei fragmenten uit de archaïsche Griekse lyriek. (Atheneum Polak&Van Gennep, A’dam 2005)
Van sommige dichters zijn slechts enkele zinnetjes gebleven, van andere fragmenten.
In plaats van ze zoals zijn voorgangers zelf even aan te vullen, laat hij voor wat ze zijn, maar door zijn levendige vertaling gaan die fragmenten daardoor hun eigen suggestieve leven leiden.
Archilochos van Paros leefde waarschijnlijk in de zevende eeuw (voor Chr.) circa 705-640?
Eusthatios geeft in zijn commentaar op Homerus hem deze fraaie naam: Archilochos, met de tong van de schorpioenen. (851.52)
De mythologie rond zijn leven zou deze dagen heel wat Koppen en Telefacts kunnen vullen.
Als kind ontmoet hij de Muzen, die hem een lier geven in ruil voor een koe.
Omdat hij als bastaard niet van zijn vader kan erven (Da Vinci had dat probleem ook!) trekt hij naar Thaos, het eiland met de goudmijnen.
In de strijd tegen de Thrakische volksstammen verliest hij zijn schild, en de vader van zijn lief verbreekt de verloving.
Hij beschimpt de man en zijn dochters in verzen tot ze zich uit schaamte ophangen, en zeg nu nog dat poëzie niets teweeg kan brengen.
Als hij wegens een spotdicht op Dionysios veroordeeld wordt maakt de god hem impotent.
En in gevechten tussen Paros en het naburige Naxos wordt Archilochos gedood door ene Kalondas, alias Korax (‘Raaf’= doodsvogel).
De Pythia van Delfi stuurt deze raaf weg omdat hij de dienaar van de Muzen heeft gedood.
Ik herlees graag fragmenten uit Homeros, en Archilochos’ naam werd in de Oudheid vaak in één adem met hem vernoemd.
Goden en helden spelen bij hem geen rol.
En, schrijft Paul Claes van wie ik deze gegevens ontvreemd, …zijn spotverzen lijken ingegeven door nietsontziende haat, woede en passie.
Voor een vriend van de Muzen kan dat tellen.
Als eerste poète maudit van de geschiedenis citeer ik graag van hem een heerlijk vers:
”Nu is de Volksvriend meester, Volksvriend heeft de macht,
Volksvriend beslist alles, Volksvriend doet zijn zin…”
In het Oude Grieks staat Leofilos voor Volksvriend, en als je dat in het Grieks zou horen:
Nun de Leofilos men archei, Leofilou d’ epikratein,
Leofilo de panta keitai, Leofilon d’..akoeé
Alleen al de verschillende uitgangen van de naamvallen waarin de Volksvriend zich kan wentelen zijn pure muziek, en toen ik het las wist ik wat we altijd geweten hebben: ja panta rei, neen, er verandert niet zo veel.
Net zo min als in het vers van hem:
Aisimidas, wie naar de goegemeente luistert,
wordt daar ten lange leste nooit gelukkig van.
Ze staan in het boek ook bij elkaar, en ze horen ook bij elkaar, en dat was dus al geweten zo’n 600 jaar voor onze jaartelling.
En om te eindigen:
De vos heeft vele streken
de egel één- hij kan steken.