Ik onthou honderden schilderijen, elke dag opnieuw en ik vergeet ze weer.
Schilders onthouden er enkele, lopen daarmee rond en zetten ze op doek of op papier.
Je zit in de auto voor het stoplicht.
Je wacht.
Je kijkt rond.
Op dat ogenblik verzamel ik al zo’n twintig tot dertig virtuele doeken: momentopnames van mensen in hun wagen, voor de deur, een bus of tram, op weg naar, komende van.
Vaak zijn het louter composities die je ogenblikkelijk opvallen, de stand van het hoofd in verhouding met het raam van de wagen, de houding terwijl iemand uitstapt, de wachtende voor een 19de eeuwse poort.
Ik denk er niet bij na.
Ik zie ze.
Ik hou ze bij in mijn schetsboek want ze zijn de opperhuid van het leven.
Je probeert ze niet uit te leggen, je begint niet op effecten te jagen, je maakt ze niet uit sociale of esthetische bedoelingen, je maakt ze instant omdat ze je opvallen, om ik ze kader.
Mijn waarneming trekt ze uit het geheel zonder ze daarvan los te rukken, maar ik zoem in.
Ik heb toch met hen te doen, dat moet ik toegeven.
Ik kom van een andere planeet.
Ik bezoek deze vreemde aarde en mijn waarnemingen zou ik het liefst dadelijk op een scherm zien.
Dan pas volgt het sorteren of combineren.
Terwijl ik verder leef, auto rij of van op een terras het plein opkijk, vallen allerlei stukken samen, en ook wel eens door elkaar.
Ik verdrink bijna in het materiaal.
Ik begin nu pas te beseffen wat ik gezien heb, of wie, en soms ook eens waar.
Maar ik denk er niet bij na, ik orden ze of maak detailstudies in mijn hoofd.
Ik leef van de fall out van het voorbije want het heden is te trillend, te lijfelijk of te neutraal om dadelijk de confrontatie aan te gaan.
Ik leerde mediterend kijken.
Ontvankelijk zijn, zou een oosterling zeggen.
Leeg genoeg om vol te lopen.
Ik maak nu kleine boekjes waarin enkele van die beelden beschrijf of met collages interpreteer.
Ik hoef ze vooral niet meer uit te beelden, dat is voorbij, dat is al gebeurd, maar vooral hun combinatie, hun tegenstellingen, hun isolatie of hun vervloeien trekken me aan.
Pas als de schetsen klaar zijn, als het verhaaltje (soms maar enkele lijnen) is geschreven of de reisdocumenten zijn ingeplakt durf ik wel eens ontwaken.
Dan verdwijnt tweederde van dat werk weer in het niets, en zo hoort het ook.
Wat overblijft, het korreltje in de zift, hou ik soms bij of gooi ik weer in de gulzige keel van het gebeuren.
Denk niet dat ik altijd in de drukte moet zijn om te verzamelen.
Het stuk ‘het touw’ is in volledige eenzaamheid ontstaan omdat er telkens twee figuren op een ladder opdoken die met elkaar in contact probeerden te komen.
In die stilte, met op de achtergrond het rumoer des mensen en de bloedende harten en mijn verfrommelde ziel, werden hun gesprekken hoorbaar.
Natuurlijk ben ik jaloers op de muzikant of de schilder die geen woorden moet gebruiken.
Maar anderzijds hebben ze naast hun stroefheid nu en dan een liefelijke vorm van hardloperij, een soort diarree van gedachten die aan je goed getrainde logisch denken ontsnapt en uit de brei van het onderbewuste naar lucht komt happen.
Als ‘s morgens het persoverzicht zijn dagelijkse preken tot de bevolking houdt (de afwezigheid van geestelijke herders is al lang door hoofdredacteurs ingevuld) zijn het woorden die niets meer hebben uit te staan met die alledaagse werkelijkheid.
Het is metaal.
Loden letters waarmee menig journalist zichzelf willen laten schitteren in het lamplicht van de schrale dag, of in de gloed van zijn wetstraat-kenissen.
Ik sta telkens weer versteld hoe weinig ‘s lands behoeders, klokkenluiders en commentatoren de tekens van de tijd waarnemen in de hierboven beschreven golven van zinderend leven.
Wij zijn de abstraheerders en te vol van voorkennis om tegendraads te kunnen en te mogen denken van onszelf.
Mijn schamele raad (voilà ik begin ook al te preken ) zou in de richting van die virtuele doeken gaan.
Wees leeg genoeg om je honderd schilderijen per dag toe te laten.
Maak tijd om ze door je geest te laten waaien.
Jij hoeft ze geen vragen te stellen, dat doen zij wel.
En als je het antwoord niet dadelijk kent, geef ze dan de tijd om uit te ademen.
Hou dus je mond en toon die dag enkele mooie doeken van vroeger en nu in je krant.
Neem vooral geen voorbeeld aan mij.
Morgen is er weer een dag, en weer een nacht.
Tijd om te ver-beelden.