oude geliefde (396)

360_16ea33e4a80955ee6cd5b170a3b0c882

En dit is tenslotte een moderne versie uit ons eigen taalgebied.
De tekst van Niels Thomassen.

Oude geliefde

Er is geen moment dat ik niet aan je denk
Je sluimert zomaar op de achtergrond

Altijd ben je daar

Jouw gefluister zal ik nooit vergeten
En ook jouw tranen niet
Ook niet de laatste die ik zag

Vooral die niet

Altijd als ik je zei:

Ik hou van je

Dan deed ik dat met heel mijn hart
Elke keer dat ik ’t je zei

En mijn angst jou te verliezen,
Was mijn diepste angst
Want met jou, verloor ik mijzelf

Mijn geliefde, mijn angst kon je niet met me delen
Want jij had de jouwe, die je dragen moest
En toen jij jezelf verloor, verloor je mij

Ik zoek je nog in elk gezicht
Ik zoek je, probeer je te vinden

Als ik over straat wandel
Of als ik sta te wachten, zomaar ergens

Er waren anderen maar niemand zoals jij
Er is niemand die die stilte vult
Dat kon jij alleen jij

De liefde is verraderlijk, dat weet ik nu
En misschien weet jij dat nu ook

Wellicht spreken we elkaar ooit nog
Of zien we elkaar in het voorbij gaan

En dan doen we net alsof we een schim hebben gezien
Alsof die leegte niet bestaat
En groeten we elkaar met een glimlach

Niels Thomassen


over alle heuvelen (396)

336_0ba82bbe85ed1cc54b921c9db759b374

Om het weekend te overbruggen stuur ik jou, net voor ik naar de heuvelen vertrek dit overbekende maar nog steeds mooie gedicht van Goethe.

Het schilderij van Friedrich spreekt voor zichzelf.

Abendlied
Goethe
(1780)

Über allen Gipfeln
Ist Ruh,
In allen Wipfeln
Spürest du
Kaum einen Hauch;
Die Vögelein schweigen im Walde.
Warte nur, balde
Ruhest du auch.


een nieuwe opvatting van de schoonheid (slot) (395)

dresden

En zo keren we terug naar Caspar David Friedrich.
Het valt me op dat al deze kunstenaars en filosofen intense contacten cultiveerden, bij elkaar in de leer gingen of minstens met elkaar correspondeerden.
In deze tijd waarin je per gsm de halve wereld kunt bestellen, waarmee je via internet alle mogelijke bibliotheken kunt raadplegen, is dat blijkbaar anders.
Mensen van dezelfde universiteit zien elkaar, vakmensen kennen elkaar, en in de afzonderlijke kunstenwereldjes bestaan er “de oude bekenden” die na één jaar weer verdwijnen of niets meer van zich laten horen.

In mijn werk in Florence moet ik telkens weer nagaan wie van waar komt en stelt men mij vragen over mijn werkgevers, mijn publicaties of connecties.
Zelden hebben we het over de alledaagse dingen zoals daar zijn onze vrienden en vriendinnen, de huizen waarin wij wonen, de boeken die we lezen of de dingen die ons bezighouden.
Citeer ik een naam uit de kringen van een wereldmuseum dan gaan de deuren open, vraag ik naar een persoonlijke opinie over een bepaalde tekening of prent dan ontwijkt men mijn vraag of vertelt dat zijn/haar vakgebied niet tot die eeuw of geografisch onderverdeling gaat, en kom ik al eens iemand tegen die mensentaal spreekt, dan heeft hij allerlei problemen met zijn academische of andere overheden want de buitenbeentjes zijn niet dadelijk populair.

Friedrich had een drukke en ruime kring mensen om zich heen.
Hij zocht ze op, Goethe kwam in zijn atelier, trok met hen rond en tekende of schilderde samen, en wisselde ideeën uit.
Georg Friedrich Kersting, de beeldhouwer Gottlieb Christian Kühn, Ernst Moritz Arndt in Dresden, Carl Gustav Carus, Philipp Otto Runge, en zeker niet in het minst de Noorse landschapschilder Johan Christian Dahl.

In 1823 wonen ze zelfs in hetzelfde huis (An der Elbe, 33)

Ik kom op mijn woorden terug, want ook voor Friedrich breken zwarte tijden aan.
Er is eerst en vooral zijn ziekte die in 1825 uitbreekt en die hem tot aan zijn dood in 1840 zal hinderen.
Het “realisme” rukt op in de beeldende- en andere kunsten.
Als hij in 1833 9 werken tentoonstelt in de Kunst- und Gewerbeausstellung in Köningsbergen, wordt het duidelijk dat zijn romantische opvattingen passé zijn.
In 1835 krijgt hij een eerste beroert die zijn rechterhand verlamt, en hij kan nog naar een kuuroord met het geld dat hij uit de schilderijenverkoop aan de Russische tsaar overhoudt, maar in 1837 treft een tweede beroert hem die hem bijna volledig verlamt.
Hij sterft op de 7de mei in 1840 en wordt op het Trinitätsfriedhof in Dresden-Johannstadt bijgezet.

Het zal tot een eind in de 20ste eeuw duren eer hun werken weer volop inspirerend beginnen te werken, en misschien dat we in deze jonge nieuwe eeuw meer dan ooit zullen begrijpen wat hen zo uitzonderlijk maakte.

Ik stuur je nog een mooi doek van Dahl, zijn boezemvriend.
“Volle maan boven Dresden”, heet het.
Het maakt in mij allerlei tegenstrijdige herinneringen wakker: een kinderdroom, het gehuil van sirenes, het eeuwig zoeken naar een verdwenen huis (nachtmerrie), en aan de andere kant het gevoel thuis te komen, buiten te kunnen zijn terwijl iedereen bewusteloos in zijn bed ligt.

Geniet van de dagen op het land, lieve vriend.
Laten we elkaars brieven herlezen en volgende week elkaar weer treffen langs dit wonderlijke vervoermiddel, en ook dat woord mag je in al zijn betekenissen duiden.