Ook in de Nieuwe Wereld greep de melancholie om zich heen.
Kijk naar het mysterieuze doek “ The Cross in the Wilderness” daarmee een synthese gevend van al wat er in Europa aan ‘t gebeuren was en in de States stond te gebeuren.
Deze oorspronkelijke Engelsman, Thomas Cole (1801-1848) volgde zijn familie naar de States, woonde eerst in Philadelphia en daarna in New York en tenslotte ten Noorden van NY in de bergen van de Catskill.
Je krijgt in een vrijwel circulair beeld dichtbij een meertje, een zonsondergang te zien.
De kleuren van de stervende zon verhevigen de tonen van het herfstwoud, en we zien in de verte het perspectief van de bergen van Catskill.
Op het voorplan zit een indiaan over een graf gebogen waarop een massief wit kruis is geplant.
Deze verbeelding komt in feite uit een gedicht van de dichteres Dorothea Hemans, The cross in the wilderness, dat in 1827 gepubliceerd werd, en dat handelt over de pijn van een eenzame Indiaan die weent bij het graf van diegene die hem het goddelijke woord heeft geopenbaard.
Claude Lorrain en Turner zijn niet ver weg, en John Martin heeft hij ook gekend.
Kleuren en inspiratie zijn dus mee uit het oude Europa ingevoerd: het oneindige landschap tegenover de menselijke droefheid.
Toch komt er nog een diepte bij in deze Amerikaanse behandeling van het thema: het nieuwe continent, het beloofde land wordt zichtbaar.
Rond Thomas Cole vormt zich dan ook the Hudson River School, wiens werken geassocieerd worden met auteurs als Waldo Emmerson, William Cullen Bryant, James Fennimore Cooper.
Zij allen zijn op zoek naar het spirituele in de natuur waarvan de reflecties vaak Messiaanse kentrekken krijgen.
Kant en Burke laten hun invloeden gelden in de zoektocht naar het eerder geciteerde “sublieme”.
De ambities van het jonge land zijn duidelijk in hun werken waarneembaar.
En dat er een wenende indiaan bij een christelijk kruis zit te treuren zullen we maar ongelukkig toeval noemen.
Om de atmosfeer weer te geven een strofe uit Indiaanse liefde van Dorothea Hemans:
MORNING SONG.
O’ER flowery fields of waving maize,
The breeze of morning lightly plays;
Arise, my Zumia ! let us rove,
The cool and fragrant citron grove !
Fair nature spreads her lavish bloom,
And bids her zephyrs waft perfume;
She breathes ambrosial odours rare;
With cassia-fragrance fills the air,
And calls thee forth her sweets to share,
My lovely maid !
We’ll mark each aromatic flower,
Expanding to the radiant hour;
We’ll seek the scented orange-bower,
Or tam’rind shade;
Daarmee sluit ik voorlopig mijn verhaal over de melancholie af.
Ik weet dat jij drukke weken hebt in Wenen, we zullen dus een lange tijd de stilte aanhouden of gewoon enkele beelden en zinnen uitwisselen misschien langs de trage weg van de klassieke post.
Je gezelschap, hoe ver weg ook, was mij meer dan aangenaam.
Vanuit de schaduw van de tamarinde, de boom die voor het manna in de woestijn zorgde, reis ik naar de woestijn.
Mijn postvliegtuig staat klaar.
Vol de nuit.
Mijn verdwenen vader, ik werd inderdaad in 1944 geboren, wacht me op.