Beste Florentijn,
Met die afbeelding van de titelpagina gisteren gaf je het probleem al aan.
We zagen de titelpagina van Robert Burtons boek: “The anatomy of Melancholy” dat in 1621 verscheen onder zijn schuilnaam “Democritus Junior”.
Robert Burton (1577-1640) werd in Oxford opgevoed, en was levenslang bibliothecaris van de Christ Church aldaar.
(daarnaast vicar van de St Thomas en rector van Seagrave ((de naam alleen al!)) in Leicestershire.)
Hij was een vrijgezel en leefde zonder al te veel beweging (in peis en vree) als geleerde.
In zijn werk “The Anatomy of Melancholy” exploreert hij de oorzaken en effecten van de melancholie, maar net zo goed heeft hij het over wetenschap, geschiedenis en politieke en sociale hervormingen.
In feite is hij de eerste die het spirituele MEDICALISEERT. Hij noemt de mystiekers zieken en vervangt bijvoorbeeld het begrip vervoering door “religieuze melancholie”.
Later, in de 19de eeuw zal Charcot hysterische vrouwen als “exatiques” beschrijven en zal hij in de oude schilderkunst op zoek gaan naar modellen van melancholische houdingen die hij dan denkt terug te vinden bij zijn zieken in het Salpêtrière. Freud zal er daarna dankbaar gebruik van maken.
Je trekt duidelijk een lijn tussen de priester (psychiater) en de sjamaan (medicijnman), tussen de theoloog en de mysticus, en daarmee geef je ook voor de kunst het probleem aan.
Je zei gisteren terecht dat elke kunstenaar die niet aan de melancholie lijdt, duidelijk een knutselaar is, want de staat van ‘onvoldaanheid’ lijdt niet noodzakelijk alleen naar de depressie maar ligt tevens aan het ontstaan van alle grote Westerse kunstwerken.
Dat je daarvoor ver kunt terug gaan lees ik al bij Aristoteles.
In zijn “Probleem 30,1” vraagt hij zich af waarom alle uitzonderlijke mensen, met betrekking dan tot de filosofie, de wetenschap, staathuishoudkunde, de poëzie of de Kunsten manifest melancholici zijn, en zeker sommigen die aangetast werden door de zwarte gal.
En daarmee is de vraag gesteld, zegt Jean Clair de bedenker van de tentoonstelling in het Grand Palais.
En het was Chateaubriand die zich als eerste in een landschap projecteerde omdat het hem alle trekken van de melancholie bood.
(in dezelfde eeuw werkte Leopardi aan zijn poetica omtrent het gevoel van de melancholie dat de uitwendige wereld hem verschafte.)Een van mijn Louvre bekenden, Vincent Pomarède, conservateur en chef des peintures, schreef dat bomen als de berk melancholischer zijn (of aandoen) dan bijvoorbeeld de eik.
En dan zijn we terug bij Caspar David Friedrich.
Werd de melancholie (L’ acedia) het satansbad genoemd, het gevoel dat de gedachten van de middeleeuwse monniken zou aantasten, toch zal in de Renaissance, onder invloed van het neoplatonisme het weer opgewaardeerd worden tot scheppende bron.
Tussen die twee oevers stroomt de melancholie: de depressie, het suïcidale en langs de andere kant de poëtische vervoering die zich met het enthousiasme van Plato vermengt.
Deze contradictie is haar eigen, en wie met haar omgaat kan zich aan de botte scherpte snijden, of door haar meegenomen worden naar dat diepe besef van het niet heel zijn, het gevoel van het onaffe en daardoor worden aangezet om in woord en beeld de wereld iets meer af te maken al zal het zichzelf afmaken inderdaad meerdere betekenissen mogen hebben.
En inderdaad, weten dat het mislukken je einddoel zal zijn en toch verder gaan, het is de enige basis voor de ware schepping om het plechtig te zeggen.
De zwarte prins van de melancholie, wie hem gekend heeft weet dat schoonheid en pijn tweelingbroertjes zijn.