
In Venetië geboren in januari 1665 en gestorven in diezelfde stad, de ene zegt 1704, de andere 1728, alsof de jaren niets betekenen, en wie weet doen ze dat ook niet.
Antonio Molinari, de zoon van de schilder Giovanni studeerde met een andere Antonio, namelijk Antonio Zanchi.
Ik wil je vandaag graag enkele tekeningen tonen die ik erg mooi vind, schetsen vaak van werken die nooit gerealiseerd werden, en zoals in het Farnese theater in Parma vrijwel geen enkele opvoering plaatsvond in de 17de eeuw zodat alleen het “idee” theater overbleef, zo hou ik van diezelfde onzichtbaarheid die je ontmoet in schetsen, brieven, extraits, kortom in voorbereidende stukken, dagboeken, snippers, omslagen, en dies meer.
Kijk naar deze tekening van Molinari: de ti!jd haalt het op de schoonheid, een thema dat in de 17de eeuw erg in was en nu nog altijd erg actueel blijkt te zijn als ik de heropbouw van het menselijke lichaam bekijk, wees er veertig maar zie er uit als iemand van dertig.
Het is niet meer dan een schets zou je denken, maar de vitaliteit die eruit spreekt, de beweging maakt voor elke mens met een beetje fantasie het nooit voltooide werk zichtbaar naar je eigen inzicht, naar je eigen geestelijk vermogen.
De Schoonheid wordt ruwweg bij haar haar getrokken, ze verliest haar evenwicht en de gevleugelde tijd heeft het daar blijkbaar niet zo moeilijk mee.
Molinari kende de Napolitaanse heftige stijl waarin figuren tot het uiterste gaan, voortdurende op de rand van de ondergang wemelen en zich door uiterst verweer manifesteren.
Je zou aan de danskunst van Van de Keybus kunnen denken.
Om die heftigheid te milderen gebruikt hij Bijbelse of mythologische figuren waardoor hun waardigheid enigszins weer gered wordt, of hoe je de klassieken als uitvlucht voor deze onstuimigheid kunt gebruiken.
In de San Pantalone kerk in Venetië hangt zo’n reusachtig werk van hem: Jezus die de vijfduizend volgelingen te eten geeft, of de dood van Uzzah die je in het glazen stadje Murano terugvindt in de Santa Maria degli Angeli, waar een lange processie diagonaal door een arcadisch landschap loopt, waarbij ze allerlei patronen vormen alternerend van licht naar donkerte.
Ik hou meer van zijn tekeningen omdat ze juist de kern van de beweging weergeven, de kern ook van het idee, de balans tussen compositie en inhoud uitproberen.
Als je deze tekening bekijkt, zou je best kunnen geloven dat ze in de 20ste eeuw is gemaakt, en telkens weer verbaas ik me dat de 20-21eeuwse kunst al in de zeventiende eeuw werd aangeduid, waar allerlei onrustige geesten voorvoelden dat de materie en beweging tenslotte één begrip waren, de energie dus.
En dat de tijd geen genade kent is elk mensenkind bekend.
Dat is niet anders voor een zeventiende eeuwer als voor een mens uit de nucleaire stadscultuur.
Een ander motief, de schoonheid die telkens weer andere lichamen en volumes inneemt ondanks haar verdwijnen, werd mij duidelijk in het verhaal van de lorken, in de droom van elke herfst, in de subtiliteit van elke lente.
Nu nog de gedachten verlossen van hun voor-oordelen en verroeste patronen, of …
Utopia verzoenen met de lof der zotheid is wellicht veel gevraagd.