Waarde zielendeskundige,
Wat wij als volwassene niet kunnen, praten en luisteren naar onze (eigen) kinderen, dichten we graag aan de dieren toe, en omgekeerd zo lang ze maar met dieren omgaan kan onze vertedering niet op.
Deze opening dient om een ervaring in te leiden die al onze theoretische gesprekken van enige praktijkkant voorziet.
Op de terugweg van het museum voor Natuurkunde en een bezoek aan de Fnac werd ikzelf en kleindochter van bijna acht in de Amsterdam-express van 16.34 gestouwd.
Dit sardienenvervoer ter zijde gelaten, aan het portier was er nog een klapstoeltje vrij waar het kind kon zitten.
Maar voor het zover was wrong zich een wakkere autochtoon door de massa en installeerde zich breed met krant en aktentas op het plaatsje.
Mooi detail, op zijn tasje stond er als decoratie ‘boeken-boeken-boeken-boeken’ vermeld, en de interesse in de krant verraadde al dadelijk dat het om een intellectuele medemens ging.
Op het andere klapstoeltje zat een allochtoon, nauwelijks twintig te wiegen op de maat van onhoorbare klanken die via een koptelefoontje in zijn oor werden geperst.
Er bleef voor het joch niets anders over dan voor de toiletdeur op de grond te gaan zitten.
Ik weet dat bijna achtjarigen geen trauma’s oplopen van een ritje trein, zittend op de grond, maar het feit dat de hele zittende meute dit joch duidelijk kon waarnemen en dat er niet één ziel opstond om haar een plaatsje aan te bieden en zelf het lijf even aan de klemstang toe te vertrouwen, maakte me werkelijk boos.
Zo lang ze niet vermoord worden of op affiches van Child Focus staan, kunnen kinderen ons blijkbaar weinig schelen.