POEZEN EN MUSSEN

musje

Haar eigen versie van ‘jeux interdites’ toen ze vorige week het musje begroef dat de kat mee naar binnen had gebracht, een geschenk wellicht, maar eentje dat niet in de menselijke smaak viel.

Ze maakte onmiddellijk doodsbrieven en ik tikte de tekst, een wat slappere versie van de wondermooie song van Robert Long ‘Gisteren vloog ze nog.’

Met haar acht jaar stond ze voor een raadsel: de aaibaarheid van de poes, de schoonheid van het kleine (dode) musje, en voeg dat maar eens samen tot een boodschap waarin verdraagzaamheid en respect voor het kwetsbare samengingen.

Neurotische mensen houden er een navel-moraal op na, wa t hen niet heeft gesmaakt is ook voor de anderen verboden.
Zelfs dat ‘niet smaken’ kan je makkelijk aangepraat worden, maar het ligt aan de kern van een neurose die uitgroeit tot ‘ik ben de wereld’, ‘ik ben jerusalem’, ‘mijn navel is de kern van het heelal’.

Zo stonden we hier ook voor de vraag hoe je en van poezen kunt houden en kunt opkomen voor het uitstervende musjesras.
Je kon al de katten de nek omwringen -er zijn er toch genoeg als excuus- je kon ze van belletjes voorzien zodat elke mus op tijd kon wegwezen, maar telkens kwam je voor het feit te staan dat je hoe dan ook de eigenheid, het wezen van de poes aantastte.

Je kon de musjes in gouden volières opsluiten, ze de status van ‘poezen-slachtoffer’ toekennen, maar ook hier was de uitkomst dan je een musje best een musje kon laten zijn.

Ik probeerde haar duidelijk te maken dat de poezen-identiteit en de musjes-identiteit verschillende belangen in zich hielden.
Wellicht overgeërfde, atavistische trekjes en dat we makkelijk zowel de ene als de andere identiteit konden vervalsen zodat de poes een crimineel werd en het musje een onschuldig wezentje.

vogels

Zo steken we onze vuist op naar de eksters die nesten leegrooft maar we vergeten dat uilen ook nogal wraatzuchtig zijn maar vooral ’s nachts -dus ongezien- opereren.

Je zou van de kat een staatsvijand kunnen maken als je al de anderen tot musjes kon benoemen.
Die scherpe klauwen, de felle tanden, kortom er was genoeg onder de zachte poezenhuid om haar tot killer-monster om te toveren.

Je zou die waarheid zo ver kunnen drijven dat je alle poezen de oorlog verklaart en de musjes tot de altaren verheft.

De identiteit vernauwen noem ik dat, ze terugbrengen tot eigenschappen en niet tot een wezen.
Dat doen mensen heel vaak, legde ik haar uit.
Ze zien je niet staan als mens, maar ze evalueren je op allerlei eigenschappen zoals steeds goed geluimd, vriendelijkheid, behulpzaam, enz.

Ook in het vijandbeeld doen we dat.
We brengen de mens terug tot dat wat ons stoort, zijn huidskleur, zijn geaardheid, minder leuke momenten uit het verleden, en we vernauwen die zo sterk dat alleen nog de J op het paspoort nodig is om een vernietiging goed te praten.

Ze is nog te klein om het woord demoniseren uit te leggen, maar ze begreep heel goed wat ik bedoelde.

Te veel poezen in te weinig tuinen, en veel te weinig musjes, daar zijn mensen verantwoordelijk voor.
Dat was el een stap in de goede richting.
Nu nog erkennen dat wij tot die menselijke diersoort behoren en we weten wat ons te doen staat.

Weigeren een slachtoffer te zijn zoals Brodsky dat zo prachtig aan zijn studenten voorhield.
Al draait het heelal rond je navel, er zijn nog navels in je onmiddellijke geburen.

We besloten het musjeseten in de bomen te hangen en zo lang die kat geen vleugeltjes uitvond konden beide partijen in meer of mindere mate hun gangen gaan.


IK BEN HET! WIE?

identite2

Beste Antikwaar,

Met veel liefde heb ik je bijdrages gelezen die bij Serov vetrokken en een stukje Russische geschiedenis vlees en bloed gaven, of omgekeerd: schilderijen die door hun verbanden de geschiedenis van een mens vertellen, die niet bij de af-beelding bleven stilstaan, maar met de ver-beelding een derde dimensie toevoegden die je niet in de ruimte maar in de tijd mocht localiseren.

Je zou het een zoeken naar IDENTITEIT kunnen noemen waarbij de vraag naar ‘wie ben ik’ centraal komt te staan door vooral dat ‘ik’ duidelijker te maken met de geschiedenis van een ander iemand.
Oftewel, het ik bestaat slechts bij gratie van de andere(n).

Raphaël Enthoven schreef er een mooi artikel over in het meinummer van ‘philosophie magazine, en een koptekst wil ik je graag citeren:

“Si l’ identité désigne ce qui demeure au sein de ce qui devient, alors, pour avoir une identité, c’est-à-dire pour rester le même, il faut être au moins deux.’

Dat ben ik-zelf dus, ‘moi’ en dan de andere waarmee ik mezelf kan vergelijken om niet aan zijn (lui) identiteit te twijfelen.

Een vreemde paradox als je op zoek bent naar dat ik, want wat je erover te weten komt is al voorbij en wat je bent, weet je nog niet.

Laten we Montaigne aan het woord:

‘Je m’eschappe tous les jours, et me desrobbe à moy.’

Dat ontsnappen aan jezelf en dat uitkleden is niet altijd zo’n ‘edele’ activiteit, en minder nog de uitkomst als je geestelijk uitgekleed dat ‘ik’ bekijkt.

Louis Borges drukt het zo uit:
‘Er zijn twee mannen in elke man, en de echte dat is de andere.’

Om met een grapje te eindigen: Jaja, ventje, ik ken u wel.
Antwoord van het ‘ventje’: ‘Dan weet U alvast meer dan ik.’