auto

Het boek uit ‘de koekenstad’ hangt met de klassieke haken en ogen aan elkaar, is meermaals geplakt en bijgewerkt, heeft geen voorblad en kaft meer, mist een aantal pagina’ s, kortom het is oud en heeft mijn broer en ik en daarna de twee meisjes doorstaan.

We woonden al in het nieuwe huis, het was dus 1947-48, een tijdperk waarin ik als drie- vierjarige zonder besef van de net voorbije oorlogstijden, bij de nonnetjes van de Beekstraat papschool liep en de geur van uitgestreken kalk nog uit de muren van het pas gebouwde huis wasemde.

Uithuizig waren mijn ouders zelden.
Maar ‘het boek’ kwam wel degelijk uit de ‘koekenstad’, een zoete naam waarachter Antwerpen schuil ging, een heuse stad die je vanuit het kleine provinciestadje met tram 42 kon bereiken, een reis van zo’n twee uur, waardoor het woord ‘expeditie’ beter op zijn plaats zou zijn.

Als ouders naar die koekenstad reisden, brachten ze iets mee voor de wachtenden thuis.
Dat was die keer ‘het boek’.
Aandachtige lezers zullen ontdekken dat het nog in de oude spelling van voor 1947 is gedrukt.
De tweekleurendruk (groen-rood) werd afgewisseld met wit zwarte platen waaronder “versjes” stonden afgedrukt.

Elke avond voor het slapengaan las mijn moeder mij en later ook mijn broertje voor uit het boek zodat ik maar even de dreun van de eerste regel moest horen om daarna zelf het vers te kunnen verder ‘lezen’, want doordat de zinnen zo vertrouwd waren, dacht ik dat van buiten kennen met lezen gelijk stond.

dyn001_original_364_342_jpeg__119e7660bd6a6d4fb96f64e23120a6a2

Ik kan me niet herinneren dat de teksten enige indruk op mij maakten, laat staan dat ze enige vorm van mededogen in mij zouden losmaken tenzij nu met de auteur van toen.

dyn001_original_364_452_jpeg__59bb8206b06c0fb4d9678f0340470444

Wie de tekst over de straat schuren leest overigens zal al vlug ontdekken dat de moderne opvattingen over de vrouwenemancipatie nog ver weg waren en de toenmalige jongens nog weinig van de nieuwe man in zich hadden.
De laatste zin ‘Zie, hoe mooi mijn treintje rijdt’ heb ik als zevenjarige zelf opnieuw aangevuld op het papiertje waar de pagina is weggescheurd

Het waren vooral de tekeningen, samen met de stem van mijn moeder die de tijd overleefd hebben.
Tekeningen van kinderen uit een welstellend burgerlijk milieu van voor de tweede oorlog.
Tekeningen van een fantasiewereld die nergens de mijne raakte, net zoals die ‘rijke’ kinderen totaal vreemden voor me waren.

Ik heb nog wel mijn eerste communie in zo’n matrozenpakje gedaan, maar dat was nog een uitloper van een tijd die even later voor goed tot het verre verleden behoorde.

Maar het was nu net dat totaal vreemde dat me zo aantrok.De grote speelgoed-auto bijvoorbeeld.
Ik had op foto’s uit mijn eerste kinderjaren mezelf ook in een autootje zien zitten waarop mijn vader een witte Amerikaans ster had geschilderd, maar die leek in niets op dit prachtmodel waarmee je meisjes met een strik in hun haar kon rondvoeren.

Ook de tirolerkleding en het vuurtje van ‘voor den kleinen lekkerbek’ opende een vreemde wereld om van het jongetje met zijn trein maar te zwijgen, een jongetje dat ik niet alleen om zijn slimmigheidjes aardig vond maar waaruit een zekere ‘prinselijke waardigheid’ straalde.

Ik begon te beseffen dat er naast de alledaagsheid ook nog een paralelle wereld bestond, een wereld die in alles anders was dan de mijne.
Een wereld waarin je net zo goed kon verdwalen als thuiskomen.
Een wereld die me later zou helpen om de alledaagsheid te verdragen of te verdiepen.
Maar dat besefte ik toen nog niet.