wie was op welk ogenblik echt? (211)

962_a6dd47e6520c52f1b8d0051b756e1004

Zo sterk zijn zijn indrukken over de niet bestaande mozaïeken in Ravenna dat hij ze aanhaalt en beschrijft op een seminarie waarin over de oorspronkelijke opvatting van het doopsel als initiatie wordt gehandeld.
Ook seine Begleiterin kon lange tijd niet geloven dat wat zij “mit eigene Augen gesehen” had niet bestond.

Net zo vreemd vind ik dat Deirdre Bair niet over dit voorval spreekt in haar lijvige Jung biografie.
Wel zegt ze dat de familie moeilijk bronnen vrijgaf en dat zonder de zegen van de erven er niets kon geraadpleegd worden, maar WAAROM zij dit hoogst merkwaardige feit, verteld door Jung zelf in zijn “Erinnerungen, Traume, Gedanken” niet analyseert of plaatst komt me bijna onbegrijpelijk over.

Jung zelf zegt: het was een merkwaardige ervaring, maar verklaren is nauwelijks mogelijk.
Wel citeert hij een gebeurtenis uit het leven van de Romeinse keizerin Galla Placida (in 450 gestorven).
Op terugweg van Constantinopel, haar land van afkomst, naar Ravenna geraakt hun schip in een zware storm. Haar twee kinderen vergezellen haar en ze belooft een kerk te zullen bouwen als ze heelhuids uit het avontuur komen, wat uiteraard ook gebeurt.
Ze wil er ook de gevaren van de zee laten uitbeelden en zo wordt haar gelofte omgezet in de bouw van de San Giovanni in Ravenna die ze met mozaiëken laat versieren.
Tijdens de vroege middeleeuwen worden de kerk en de mozaieken door brand verwoest, maar in de Ambrosiana in Milaan bevinden zich nog schetsen van een voorstelling van Galla in een boot.

Ook raakt hij zijn betrokkenheid met de figuur van de keizerin aan. Haar stijl van leven, haar verbonden zijn met een barbaarse echtgenoot, het houdt Jung bezig, en hij trekt zich haar lot aan.
In het mausoleum vindt hij de kans toch nog enigzins met haar kontakt te maken, en haar lot vindt in zijn “anima” (de vrouwelijke kant in het wezen van de man) een passende historische uitdrukking.
Ik gebruik bijna letterlijk zijn eigen woorden.

“Die anima des Mannes trägt einen eminent historischen Charakter.
Als Personifikation des Unbewussten ist sie getränkt met Geschichte und Vorgeschichte.”

Kortom, al wat een man al heeft beleefd, ook in zgn. “vorige” levens, alles dus wat nog in hem levendig is, dat is die Anima.

“In mijn treffen met de Anima ben ik daadwerkelijk in kontakt gekomen met de gevaren die ik in de mozaieken zag voorgesteld.
“Bijna was ik verdronken. Het ging met mij zoals met Petrus die om hulp had geroepen en door Jezus werd gered.(…)
Ik ben er levend van afgekomen en de integratie van de onbewuste inhouden had wezenlijk tot vervolmaking van mijn persoonlijkheid bijgedragen.”

Hij zegt verder dat het natuurlijk een subjectieve overtuiging blijft, en of dit alles heeft plaats gevonden en wat het bewerkte, dat kan men alleen maar ervaren.

Hij haast zich om weer “wetenschappelijk” te worden:
Obschon sie kein wissenschaftlich zu qualifizierendes Faktum darstellt (als dat geen Duits is!) und damit ohne Verlust aus einem “offiziellen Weltbild” herausfallen könnte, bleibt sie doch eine praktisch ungemein wichtige und folgenreiche Tatsache, die auf alle Fälle von realistischen Psychotherapeuten kaum übersehen darf.”

Ik hoor hem weer terugvallen in zijn vroegere zekerheden, en het is pas na lang aarzelen dat hij toegeeft

“…dass ein Innen aussehen kann wie ein Aussen und ebenso ein Aussen wie ein Innen.
Die wirklichen Wände des Baptisteriums, welche mein physischen Augen sehen mussten, waren überdeckt und verwandelt durch eine Vision, die ebnso real war wie das unveränderte Taufbecken.
Was war in jenem Augenblick real?”

En om helemaal af te ronden zegt hij dat hij tot het besluit is gekomen dat wij in betrekking met het onbewuste nog heel wat ervaringen nodig hebben voor wij ons in theorieën vastleggen.

Jarenlang zal hij zijn grondige studie omtrent de alchimie geheim houden uit schrik te worden geklasseerd bij de niet-wetenschappers, maar meer en meer is hij ervan overtuigd dat we in deze mystieke ondergrond elkaar dieper kunnen bereiken dan in de theologische traktaten.
Maar dat is voor morgen.
Intussen rukken de Barbaroi op naar Rome, een stad waar Carl Jung nooit is geraakt