We zijn in Londen.
Het is nacht buiten.
We zijn in het huis van de Ierse schilder WILLIAM ORPEN.
Hij schilderde zichzelf in Night nr 2 en zou zes jaar later met zijn beminde, Grace Knowstub, huwen.
Zij is duidelijk het licht.
Hij is als jongste van vier in 1887 in Ierland geboren, vader rechtsadviseur, jongensjaren dus in een neogothic kasteeltje, begint aan zijn kunststudies op elf (11!)jarige leeftijd en met zijn 18 trekt hij naar Londen waar hij met de door ons eerder besproken broer van Gwen, Augustus John studeert net zoals Gwen even later bij Tonk.
Een godenkind.
Er is een vreemd portretje van hem bewaard en er zijn al wat vulpennen leeg geschreven of het inderdaad een zelfportretje van William zou zijn of niet, maar de term godenkind wordt er alvast door benadrukt.
Verzinsels of niet, het jongetje is hier dertien
Een kind uit de gegoede burgerij.
Het zusje van zijn vrouw, ‘les ravissantes soeurs Knewstub’ zoals ze in een mooi Frans kunstboek worden beschreven, zal net zoals Grace figureren op de doeken van haar schilderende echtgenoot, William Rothenstein.
De twee ravissanten figureren zelfs samen op een mooi doek van Rothenstein ‘La lecture de Browning’ dat ik je later graag wil voorstellen.
Maar beide heren zijn voortdurend met ‘het interieur’ bezig, de kern van de Victoriaanse samenleving.
They rules the world maar verblijven liefst in het kleine koninkrijk, het huis.
Dat schilders rond de eeuwwisseling het interieur als hoofdpersoon laten figureren is nieuw.
Als de schoonbroers hun werken tentoonstellen in ‘the New English Art club’ een nog timide modern alternatief voor de Royal Academy, krijgen ze dadelijk en veel belangstelling en nog een aantal volgelingen.
Tussen 1905 en 1910 noemen we Lavery, het koppel Ambrose, en Mary McEvoy en Georges Claussen.
Werken van beide Williams worden zelf met elkaar verwisseld en Rothenstein denkt dat hij zijn schoonbroer toch wel enigszins heeft beïnvloed met ‘zijn interieurs’.
Een vluchtheuvel, of de binnenkant van de bange ziel?
Morgen meer.