Spookgedrochten in Engeland die niet voldeden aan het bekende griezelbeeld zoals Ibsens ‘Ghosts’ lieten duidelijk de geest uit de fles waarop het publiek vol onberedeneerde angsten en met weerzin en agressie reageert. (Braches, p37)
En hier komen we terug uit bij Paglia’ s ‘ktonè’, het chotinische, het vloeibare, het vrouwelijke.
‘De westerling kent en weet door te zien. De perceptuele relatie ligt ten grondslag aan onze cultuur en heeft onze gigantische bijdrage aan de kunst bewerkstelligd.
Als we door de natuur lopen, zien we, identificeren we, benoemen we, HERKENNEN we.
Die herkenning is ons apotropaion, onze manier om angst af te weren.
Herkenning is rituele cognitie, een dwangmatige herhaling.
We zeggen dat de natuur mooi is. Maar dat is een esthetisch oordeel, dat niet alle volkeren steeds hebben gedeeld, het is ook een afweermechanisme, jammerlijk ontoereikend om de natuur in haar geheel te omvatten.
Het mooie in de natuur beperkt zich tot de zeer dunne opperhuid waarop wij bij elkaar zitten.
Als je die huid verwijdert, barst de demonische lelijkheid van de natuur los.’
Camille Paglia, Het seksuele masker, Prometheus.
Ibsen’s Ghosts was een aanslag op de hogere waarden van de Victoriaanse cultuur.
Deze generatie die al The origin of the Species over zich heen had gekregen, leefde in de overtuiging dat onzedelijke gedachten en daden, dat met name de erotische fantasie en vooral de onanie van ontstellend grote invloed waren op de ziekten van de ziel.
In Ghosts wordt de toeschouwer geconfronteerd met geslachtsziekte, met het lichamelijke, het seksuele, met alles waarover men niet waagt te spreken.
En, vervolgt Braches, dat alles ook aan dames getoond, wekte bij het publiek hysteriscshe reacties op.
‘Zulke reacties worden in het geval Ibsen nog in toom gehouden door het gezond verstand van het gezag en cultuurdragers, mede door de stem van Henri James.
Waar die ondersteuning wegvalt, kon het “gesundes Volksempfinden” onbelemmerd doorbreken en de traumatische sporen trekken die een cultuur nog lang kunnen beïnvloeden.
Het proces Oscar Wilde (1895) is hiervan een van de schrijnendste voorbeelden.
Drie maanden voor James aan zijn Turn of the Screw begon, schrijft de rossige journalist Bernard Shaw over het feit dat de jubilerende Koningin Victoria en de aartsbischop van Canterbury (de opvolger van Bensons vader) samen werden geconfronteerd met Ibsens Ghosts.
Het was nog steeds een besloten voorstelling.
‘Think of the young lady of seventy years ago,systematically and piously lied to by parents, governesses, clergymen, servants, everybody; and slapped, sent to bed, or locked up in the bedevilled and beghosted dark at every rebellion of her common sense and natural instinct against sham religion, sham propriety, sham decency, sham knowledge and sham ignorance.
Surelly every shop-window picture of the ‘girl-Queen’ of 1837 must tempt the Queen of 1897…’
In Ghosts zijn het de zonden van de vader die onder de dekmantel van hypocriete beschaving in het verborgene kunnen woekeren en zich wreken op het nakomelingschap.
Zij manifesteren zich in lichamelijk resp. zedelijk verval bij zoon en dochter.
De zoon erft een vergiftigd lichaam.
Een nachtelijk gesprek met de moeder maakt de onschuld van de zoon duidelijk.
Een ander gevolg van de erfenis treft zijn geliefde die blijkt zijn halfzuster te zijn.
Voor hij aan waanzin ten onder gaat zal zij naar de stad vertrekken naar een toekomst vol verderf onder leiding van een corrupte stiefvader.
In The Turn of the Screw worden de gevolgen niet aan een volwassene maar aan een kind geopenbaard.
Zegt Braches.
Er ontstaat immers ook een bijna vanzelfsprekend idee dat de zure druiven die de ouders hebben gegeten steeds stroeve tanden aan de kinderen bezorgen.
Ook het dubieuze beeld van de zgn. kinderlijke onschuld wordt hierdoor nog maar eens verstevigd.