Uit het reiscarnet
Ach, zei mijn vader, de woestijnvos,
het zand is geluid, wist je dat niet
de woestijn zingt
en de partituur van deze gekorrelde golven
vreet aan je ziel, de ster in de koude nacht,
het gloeiende oog van de Oneindige overdag
de woestijn zingt
niet in de kathedralen of moskeeën,
minder nog in de tochtige kloostergangen
of bij de donderende golven van de zee
woont hij
maar in de klaarte van de woestijn is hij thuis
de woestijn zingt
zei mijn vader, de woestijnvos,
het zand is geluid, wist je dat niet?