bij wijze van oefening (5) (454)

Misschien dacht hij aan zijn eigen jongensjaren toen hij deze mezzotint maakte.
Wallerant Vaillant was immers leerling geweest bij de Antwerpenaar Erasmus Quilinus voor hij met zijn ouders in 1643 naar Amsterdam vertrok.

We zien hier een jongen die aandachtig een boek bestudeert in de nabijheid van plaasteren modellen en opgerold schilderdoek.
Ook merkwaardig is zijn laag stoeltje, waarschijnlijk gebruikt bij het modeltekenen.

De techniek waarin zijn tafereel is uitgewerkt heet de mezzotint.
Ik gebruik even de heldere omschrijving van het Rijksmuseum te Amsterdam:

“De mezzotint, ook wel ‘zwarte kunst’ genoemd, was omstreeks 1650 een nieuwe grafische techniek.
Bij de mezzotint wordt eerst de hele koperplaat geruwd met een zogenoemd wiegijzer, een instrument met een waaiervormige, gekartelde kop die rijen putjes en braam op de koperplaat achterlaat.
Op het ruwe oppervlak hecht de inkt. Om een voorstelling aan te brengen worden sommige delen van de geruwde plaat met een schraapijzer glad gemaakt.
Op die plekken pakt de inkt niet meer en ontstaan dus bij de afdruk de lichte partijen.
Door meer of minder te polijsten is het mogelijk om verschillende grijstonen, ofwel halftonen, te bereiken, vandaar de naam mezzo (half) tint.
De techniek maakt vloeiende overgangen mogelijk tussen de verschillende grijstonen. Daardoor maken de afdrukken een fluwelige indruk.”

Hij werd dus gebruikt bij het kopiëren van schilderijen of bij het maken van meer intieme portretten.

In de 19de eeuw werd de techniek ook druktechnisch toegepast.
Zo vind je in oude kunstboeken erg mooie prenten die volgens deze oude techniek zijn gedrukt.

Het waren pogingen tot het bereikbaar maken van de grote meesters.
Goede graveurs kenden de werken vanuit het schilderij zelf.
Zij maakten er een getrouwe kopij van maar moesten de kleuren vervangen door grijstinten.

En daarmee zijn we bij de kopie aangekomen, waarde reisgezel.
De mens leert door te kopiëren.
Nu gaat een vijfjarige naar een scanner en maakt van zijn tekening of een plaatje uit een boek een kopie.
Kleuters kennen het woord kopie, doe maar eens een navraag.

De jongen uit deze mezzotint bekijkt heel aandachtig het boek, waarschijnlijk de albums waarin de voorbeelden van Oude en Nieuwe meesters staan afgedrukt.
Het zijn de eerste reizen naar degenen die hem zijn voorgegaan.

Uit mijn jeugdjaren herinner ik mij het carbonpapier (calqueerpapier) en het kalkpapier, mogelijkheden om tekeningen te kopiëren.

Ik weet ook dat ik ooit een flesje met een tinnerachtige oplossing kreeg waarmee ik de kleurplaatjes uit een tijdschrift naar een ander blancoblad kon overbrengen.

In de tekenklas zocht je een reproductie of een voorbeeldtekening en die probeerde je met je eigen middelen naar je tekenblad over te brengen.

In de volgende jaren werd er laagdunkend over dat kopiëren gesproken.
Ik herinner mij dat men zelfs in Sint Lucas het absoluut niet meer nodig vond om een cursus anatomie te geven.
Je moest oorspronkelijk zijn.

Toen de Kleine Prins de rozentuin bezocht, was hij teleurgesteld.
Hij dacht dat de roos op zijn kleine planeet uniek was en nu stonden er hier zo’n duizend kopies van die schoonheid.

Alles in de menselijke genen schreeuwt om het kopiëren van de eigen genen naar de volgende generatie.

De jongen buigt zich over de albums.
De plaasteren cherubs wacht om in twee dimensies op papier te komen.

Zou dit universum ook weer een kopie zijn?
De Eerste Beweger als kopieerder, of heeft hij dat aan ons overgelaten omdat we te weinig goddelijk zijn om een oorspronkelijke schepping aan te kunnen?