Toen zij (Maria) haar nicht Elisabeth bezocht, sprong het kind (Johannes) op in haar (Elisabeths) schoot.
Deze vrij plastische beschrijving van het bezoek aan Elisabeth is mij in mijn kinderjaren vaak in allerlei vormen voor de geest gekomen.
Leek het op het eerste gezicht een beetje tekenfilmachtig, daarna was er de bevreemding dat er al een soort herkenning in de baarmoeder had plaats gevonden.
De rollen waren toen al verdeeld: je had de Voorloper, en de Heiland.
Het feit dat het een familiezaak was bleek uit de vele tekeningen en schilderijen waarin Jezus en Sint Jan in allerlei combinaties met elkaar worden afgebeeld.
En dat wij als kind die eenheid ervaarden herinner ik me nog uit de kledingszaak ‘Sint Janneke’ door twee vrienden uitgebaat, en die zichzelf steeds als ‘met Sint Janneke’ aankondigden als je hen opbelde, waarop ik niet aan de verleiding kon weerstaan om me dan als Jezuke kenbaar te maken.
In de iconografie was het een speels gedoe die twee kleuters samen.
De ene is zes maanden ouder dan de andere: Jan een zomerkind (de sint jansvuren!) en zijn neefje een midwinter-verschijning.
Wandel zelf maar eens door de virtuele musea, en vergelijk een aantal schilderijen, het zal je aan liefelijkheid en verstandhouding niet ontbreken.
De pa van dat Sint Janneke, Zacharias, ook al niet meer van de jongsten, en zijn vriend Simon zal bij de komst van de baby Jezus in de tempel het wondermooie ‘Nunc dimittis’ uitspreken, ‘Nu laat ge Heer uw dienaar gaan, in vrede naar Uw woord.’
Ook dat heb ik als jongen ten zeerste bewonderd, en ook hier zou op musicologisch gebied een mooie verzameling kunnen ontstaan waarin dat Nunc dimittis is verwerkt.
Als menselijk verhaal blijft het mij aanspreken: het mogen loslaten van je leven omdat je weet dat alles wat je moest doen, gedaan is, of gedaan werd.
Ik weet dat erin het idee ‘afscheid’ nogal wat valse gevoelens zitten, want wie weggaat wordt op sterk water gezet, beëindigt zijn/haar verhaal dat kan verteld worden, al ontstaan bij merkwaardige mensen net dan een boel verhalen en blijven ze vaak eeuwenlang aangroeien waar een eenvoudig toetsen met de levende werkelijkheid dadelijk voor opheldering van nogal wat mythologie had gezorgd.
Met zo’n vader kan het niet anders of je wonderlijk kind zal zijn rol als voorloper, als aankondiger tot in de Bijbelse puntjes verzorgen.
En daar komen we terug in de woestijn waar hij zoals menig loslatend mens de aardse genoegens achter zich laat.
Christofano heeft hem prachtig verbeeld: een wat weifelende doorgeschoten jongen in zijn kameelharen kledij, zijn doopschepje in de hand, kijkt wat onhandig naar boven.
Dat hij ontbering heeft geleden kun je van zijn mager lichaam aflezen, en ook zijn blik is met een andere dimensie verbonden.
Maar het is dat kruispunt dat me zo intrigeerde: je volgt je lot, maar je blijft menselijk, dus vol angsten en twijfels.
De mensen noemen je sterk, maar wie goed kijkt ziet die menselijkheid en dat tekortkomen in die pogingen om de schaduwkant het hoofd te bieden.
Dit zijn de grote meesters.
Voor hen is deze twee-eenheid steeds aanwezig, vaak mooi gedoseerd in hun werk, vaak gecamoufleerd, maar voor de aandachtige kijker zal het raakpunt met zijn eigen bange ziel ontstaan.
Dat Johannes een knappe jongeman is geweest, blijkt uit de aandacht van Salomo en haar sadistische wraak op zijn trouw zal in de geschiedenis nog vaak worden herhaald.
Ik denk terug aan Schindlers list en hoor hem tegen de kampbeul zeggen: je macht ligt niet in het willekeurig neerschieten of doden van de mensen hier, daar heb je geen macht voor nodig, die zijn je gegeven.
Je macht ligt in het NIET doden, in het NIET uitvoeren van je willekeur.
Dat is macht.
Dat ik toen aan die vreemde Johannes moest denken, was waarschijnlijk toeval omdat ik zijn iconografie in een cursus moest bespreken.
Maar het beeld van het NIET is me altijd dierbaar geweest.
Het niet-weten, het niet-uitvoeren van wat in handbereik ligt, maar het nunc dimittis begrijpen naarmate je ouder en soms ietsje wijzer wordt.
Het feit dat Johannes NIET op de voorgrond treedt maar die zogenaamde wegbereider was, heeft te maken met dat beseffen dat het vaak niet aan jou is, en dat wat je overkomt hoe erg ook, steeds weer diepe energie kan losmaken waarin essenties duidelijker of helderder worden.
Dat je daarvoor de woestijn in moet, is achteraf gezien de waarborg voor een mooi verhaal, maar op het ogenblik zelf niet zo vanzelfsprekend als het voor de grote zielen was.
En die kleine ziel heeft de schilder zichtbaar gemaakt, en daardoor mij vijf eeuwen later toch nog getroost, althans een hand in het donker gegeven.