omkijken in bewondering (2) (440)

802_3c080fde94f91020eee657fd28e44d83

Toen zij (Maria) haar nicht Elisabeth bezocht, sprong het kind (Johannes) op in haar (Elisabeths) schoot.

Deze vrij plastische beschrijving van het bezoek aan Elisabeth is mij in mijn kinderjaren vaak in allerlei vormen voor de geest gekomen.
Leek het op het eerste gezicht een beetje tekenfilmachtig, daarna was er de bevreemding dat er al een soort herkenning in de baarmoeder had plaats gevonden.
De rollen waren toen al verdeeld: je had de Voorloper, en de Heiland.

Het feit dat het een familiezaak was bleek uit de vele tekeningen en schilderijen waarin Jezus en Sint Jan in allerlei combinaties met elkaar worden afgebeeld.
En dat wij als kind die eenheid ervaarden herinner ik me nog uit de kledingszaak ‘Sint Janneke’ door twee vrienden uitgebaat, en die zichzelf steeds als ‘met Sint Janneke’ aankondigden als je hen opbelde, waarop ik niet aan de verleiding kon weerstaan om me dan als Jezuke kenbaar te maken.

In de iconografie was het een speels gedoe die twee kleuters samen.
De ene is zes maanden ouder dan de andere: Jan een zomerkind (de sint jansvuren!) en zijn neefje een midwinter-verschijning.
Wandel zelf maar eens door de virtuele musea, en vergelijk een aantal schilderijen, het zal je aan liefelijkheid en verstandhouding niet ontbreken.

De pa van dat Sint Janneke, Zacharias, ook al niet meer van de jongsten, en zijn vriend Simon zal bij de komst van de baby Jezus in de tempel het wondermooie ‘Nunc dimittis’ uitspreken, ‘Nu laat ge Heer uw dienaar gaan, in vrede naar Uw woord.’
Ook dat heb ik als jongen ten zeerste bewonderd, en ook hier zou op musicologisch gebied een mooie verzameling kunnen ontstaan waarin dat Nunc dimittis is verwerkt.

Als menselijk verhaal blijft het mij aanspreken: het mogen loslaten van je leven omdat je weet dat alles wat je moest doen, gedaan is, of gedaan werd.

Ik weet dat erin het idee ‘afscheid’ nogal wat valse gevoelens zitten, want wie weggaat wordt op sterk water gezet, beëindigt zijn/haar verhaal dat kan verteld worden, al ontstaan bij merkwaardige mensen net dan een boel verhalen en blijven ze vaak eeuwenlang aangroeien waar een eenvoudig toetsen met de levende werkelijkheid dadelijk voor opheldering van nogal wat mythologie had gezorgd.

Met zo’n vader kan het niet anders of je wonderlijk kind zal zijn rol als voorloper, als aankondiger tot in de Bijbelse puntjes verzorgen.
En daar komen we terug in de woestijn waar hij zoals menig loslatend mens de aardse genoegens achter zich laat.

Christofano heeft hem prachtig verbeeld: een wat weifelende doorgeschoten jongen in zijn kameelharen kledij, zijn doopschepje in de hand, kijkt wat onhandig naar boven.
Dat hij ontbering heeft geleden kun je van zijn mager lichaam aflezen, en ook zijn blik is met een andere dimensie verbonden.

Maar het is dat kruispunt dat me zo intrigeerde: je volgt je lot, maar je blijft menselijk, dus vol angsten en twijfels.
De mensen noemen je sterk, maar wie goed kijkt ziet die menselijkheid en dat tekortkomen in die pogingen om de schaduwkant het hoofd te bieden.

Dit zijn de grote meesters.
Voor hen is deze twee-eenheid steeds aanwezig, vaak mooi gedoseerd in hun werk, vaak gecamoufleerd, maar voor de aandachtige kijker zal het raakpunt met zijn eigen bange ziel ontstaan.

Dat Johannes een knappe jongeman is geweest, blijkt uit de aandacht van Salomo en haar sadistische wraak op zijn trouw zal in de geschiedenis nog vaak worden herhaald.
Ik denk terug aan Schindlers list en hoor hem tegen de kampbeul zeggen: je macht ligt niet in het willekeurig neerschieten of doden van de mensen hier, daar heb je geen macht voor nodig, die zijn je gegeven.
Je macht ligt in het NIET doden, in het NIET uitvoeren van je willekeur.
Dat is macht.

Dat ik toen aan die vreemde Johannes moest denken, was waarschijnlijk toeval omdat ik zijn iconografie in een cursus moest bespreken.
Maar het beeld van het NIET is me altijd dierbaar geweest.
Het niet-weten, het niet-uitvoeren van wat in handbereik ligt, maar het nunc dimittis begrijpen naarmate je ouder en soms ietsje wijzer wordt.

Het feit dat Johannes NIET op de voorgrond treedt maar die zogenaamde wegbereider was, heeft te maken met dat beseffen dat het vaak niet aan jou is, en dat wat je overkomt hoe erg ook, steeds weer diepe energie kan losmaken waarin essenties duidelijker of helderder worden.

Dat je daarvoor de woestijn in moet, is achteraf gezien de waarborg voor een mooi verhaal, maar op het ogenblik zelf niet zo vanzelfsprekend als het voor de grote zielen was.
En die kleine ziel heeft de schilder zichtbaar gemaakt, en daardoor mij vijf eeuwen later toch nog getroost, althans een hand in het donker gegeven.


omkijken in bewondering (1) (439)

570_61ae2c056df4f6d5a84eb7b010dfd1d1

Wensen en verwensingen behoren niet tot mijn sterke kant, beste reisgezel.
Daarom, nu het dan toch 2006 is, dit mooie fragment uit een toespraak van dichter en schrijver Joseph Brodsky.

In tegenstelling met wat sommigen denken is dit niet voor anderen bedoeld, niet voor mensen in het algemeen of in het bijzonder.
De woorden troffen mij vooral omdat ze zeker op mezelf van toepassing waren.
Vandaar.

Het beeld is een unieke tekening van Christofano Allori, “La Fortuna”, het Lot.


Probeer koste wat het kost te vermijden dat je jezelf de slachtofferstatus toekent.
Bewaak van al je lichaamsdelen je wijsvinger het meest, want hij is verwijtziek.
De beschuldigende vinger is een slachtofferslogo: het tegendeel van een V-teken en een synoniem van capitulatie.
Hoe ellendig je toestand ook mag zijn, probeer je ervan te weerhouden er iemand of iets de schuld van te geven: de geschiedenis, de overheid, je superieuren, ras, ouders, de maanfase, je kindertijd, zindelijkheidstraining, enzovoort.

De lijst is lang en slaapverwekkend, en dat alleen al zou intelligente mensen de lust moeten benemen er een greep uit te doen.
Zodra je bij iets of iemand de schuld legt, ondermijn je bij jezelf de vastberadenheid om ergens iets aan te veranderen; je kunt zelfs betogen dat het wild heen en weer gaan van de verwijtvinger geen andere oorzaak heeft dan dat het sowieso al aan die vastberadenheid schortte.

De slachtofferstatus is tenslotte niet zonder verlokkingen.
Hij dwingt mededogen af, verleent distinctie, en hele landen en continenten koesteren zich in de nevelen van een mentaal kortingstelsel dat zich afficheert als het slachtoffergeweten.
Er bestaat een complete slachtoffercultuur, van agogen tot internationale leningen.
Wat heel dit netwerk heet te beogen, in de praktijk bewerkstelligt het dat de verwachtingen van meet af aan laag gehouden worden, zodat een miezerig stapje vooruit kan worden gezien of aangeprezen als een grote doorbraak.

Dat heeft uiteraard een therapeutische waarde en, gelet op de schaarste van ‘s werelds natuurlijke hulpbronnen, misschien zelfs een hygiënische, dus kun je bij gebrek aan een betere identiteit desnoods deze omhelzen -maar probeer je ertegen te verzetten.

Als is het bewijs dat je tot de verliezers behoort nog zo overvloedig en onweerlegbaar, weiger het te erkennen zolang je bij je volle verstand bent, zolang je lippen het woord ‘nee’ kunnen uitspreken.

Probeer, meer in het algemeen, het leven niet alleen te respecteren om zijn zonzijde maar ook om zijn schaduwkanten.
Die horen er ook bij, en het positieve van die schaduwkanten is dat ze niet bedrieglijk zijn.
Als het slecht met je gaat, als het tegenzit, als je de wanhoop nabij of wanhopig bent, bedenk dan dat het leven op zulke momenten tot je spreekt in de enige taal die het goed kent.

Probeer met andere woorden een beetje masochistisch te zijn; zonder tikkeltje masochisme is de zin van het leven niet compleet.
Het is misschien dienstig om proberen te onthouden dat de notie van menselijke waardigheid geen grabbelton is maar een absoluut begrip; dat zij niet verenigbaar is met beroep op verzachtende omstandigheden en haar kalme onbewogenheid ontleent aan het ontkennen van wat overduidelijk is.

Mocht je dit betoog wat al te bevlogen vinden, bedenk dan tenminste dat wie zich als slachtoffer ziet het toch al grote vacuüm van niet-verantwoordelijk-zijn vergroot dat demonen en demagogen zo graag opvullen; wilsverlamming is namelijk niet iets waar engelen van watertanden.

(Joseph Brodsky, uit: Toespraak in het stadion, in 1988 te Ann Arbor uitgesproken als rede tot de afgestudeerden.)
Joseph Brodsky, Essays, het verdriet en de rede, De Bezige Bij, A’dam 1997