Leeuw en Welp (2) (471)

schaduw-foto-serie-6

 

De schaduw

Op een zonnige morgen ontdekte Welp zijn schaduw. Die liep altijd met hem mee.
Als Welp sneller liep, was ook de schaduw sneller. Begon hij traag te sluipen dan sloop ook de schaduw traag over de grond.

Naarmate de zon hoger aan de hemel kwam te staan, werd Welp ’s schaduw kleiner.
‘Nog even en mijn schaduw is weg,’ dacht Welp.
‘Naar wie of wat kijk je?’ vroeg Leeuw.
‘Ik kijk naar mijn schaduw. Hij volgt me overal. Wat ik ook doe om me van hem los te maken, het wil maar niet lukken. Gelukkig wordt hij nu kleiner en kleiner. Nog even en hij is weg.’
‘Heb je ’t warm?’ vroeg Leeuw.
‘Van al dat rennen en sluipen heb ik inderdaad behoorlijk warm gekregen.’
‘Kom dan maar in mijn schaduw liggen tot de middaghitte geluwd is.’
Omdat Leeuw nog heel wat groter was dan Welp, was zijn schaduw groot genoeg om een ligplekje voor zijn vriendje koel te houden.
‘Spijtig dat je niet in je eigen schaduw kunt gaan liggen, Leeuw.’
‘Ik knijp mijn ogen wel dicht, Welp. De zon en ik, dat zijn oude bekenden. ‘
‘Morgen mag jij in mijn schaduw liggen. Afgesproken?’
‘Later, als jouw schaduw net zo groot is als de mijne, kom ik zeker in jouw schaduw liggen. Dan ben ik oud en zal ik een beetje koelte best kunnen gebruiken.’

Ze zwegen lange tijd. Ze deden samen hun middagdutje.
‘Jij hebt een zalige schaduw, Leeuw,’ rekte Welp zich uit.
‘Leeuwenschaduw staat bekend als schaduw van de beste soort.’
‘Kijk, nu kunnen er zelfs twee welpen in je schaduw rusten. En ook mijn schaduw is groter geworden.’
‘Hoe lager de zon, hoe groter de schaduw. Al meer dan honderd leeuwenlevens is dat zo.’
‘Kun je je schaduw nooit losmaken van jezelf?’
‘Net voor de zon ondergaat, lopen al onze schaduwen naar de horizon. Daar duiken ze kopje onder in het nest van de zon. Schaduwen moeten ook slapen na zo’n drukke dag. ’s Morgens rennen ze uitgerust terug naar hun eigenaar.’
‘Zullen we dan nu schaduwlopen spelen, Leeuw? Jij probeert eerst mijn schaduw te vangen. Daarna mag ik de jouwe achterna zitten.’
‘Dat lijkt me een aardig spelletje, Welp. Vertrek maar.’

Welp maakte de gekste sprongen. Als Leeuw bijna bij zijn schaduw was, rolde hij naar hem toe of maakte hij snelle zigzag – lijnen over de grote grasvlakte.
‘Jij hebt een duivels snelle schaduw, Welp!’
Daarna mocht Welp de Leeuwenschaduw achterna hollen.
Als hij er bijna was, versnelde Leeuw zijn loop. Zelfs met een stevig sprongetje kwam hij nog net naast de snelle Leeuwenschaduw terecht.
‘Jouw schaduw heeft zeker acht poten, Leeuw.’

Toen de zon nog lager aan de hemel stond, werd het makkelijker om de schaduw van je vriend te pakken. Niet alleen liepen ze trager omdat ze van al dat hollen moe werden, maar ook waren hun schaduwen veel langer geworden.
Zo kwamen ze bij de rivier. Het was avond. Terwijl ze dronken en zich baadden liepen hun schaduwen naar het warme nest van de zon.
‘Ik ben vast zo moe als mijn schaduw,’ zei Welp. ‘Wat jij, Leeuw?’
‘Kom maar dicht bij mij slapen, Welp. De nachten zijn zo fris als de dagen warm kunnen zijn.’
Welp nestelde zich behaaglijk bij zijn vriend Leeuw. Hij sliep vrijwel onmiddellijk in.

Groot en rond kwam de maan aan de hemel.
Leeuw was nog wakker.
Hij zag hoe de maan de schaduw van de nabije apenbroodboom over hen heen legde.

‘Natuurlijk is er bij maanlicht ook een nachtschaduw. Hij is veel zachter dan je dagschaduw. Hij geeft je moed als je bang bent in het donker. Met je schaduw ben je nooit alleen.’
Hij wist wel dat Welp hem niet meer hoorde, maar misschien kwam zijn stem wel tot in Welp’ s droom.
Welp kreunde in zijn slaap. Dicht bij Leeuw had hij het lekker warm.
Hij droomde dat hij rondliep op de grote grasvlakte. Daarom trok hij soms met zijn poten.
‘Kijk, olifant. Ik ben een welp met de schaduw van een leeuw.’
Inderdaad. Naast Welp liep een heuse grote Leeuwenschaduw mee.

Hij glimlachte in zijn slaap.
Toen Leeuw dat zag, sliep ook hij gelukkig in.

kat-leeuw