Dadelijk nadat ze uit de tuin van Eden waren verjaagd, werd de afwezigheid duidelijk.
Voor wezens die het paradijs hebben gekend moet de afwezigheid verschrikkelijk zijn.
In die afwezigheid begonnen ze zich zelfs te schamen voor hun eigen naaktheid.
Het is een mooi verhaal.
Het is de schaduw van het goddelijke, zo wordt de plaats genoemd waar de engelen verblijven.
Het nabeeld.
Een gloeiende vlek op het netvlies die miljoenen jaren is blijven naschemeren en wel duizenden verschillende interpretaties heeft gekend.
Je mag de schaduw van de Afwezige niet verwarren met de herinnering.
De schaduw is zacht, de herinnering is vals.
Wij zijn niet in staat om ons te herinneren.
Daarvoor zijn we te nietig, te niks.
Onze herinneringen zijn fabels.
Onze herinneringen zijn vaak kromgetrokken verwachtingen.
Tussen oorzaak en gevolg ligt de zwakte.
In het beste geval hebben we een vorm van wetenschap waarin we de oorzaak kunnen herhalen en het gevolg dus ook veilig stellen, maar omdat we nooit in het nu leven, hebben we de kracht niet om ons het voorbije te herinneren want we hebben er niet eens aan deel genomen.
Wij stellen de verkeerde vragen.
Als we naar een plein vol mensen en voertuigen kijken, vragen we ons af vanwaar ze komen en naar waar ze gaan terwijl de vaststelling: ik zie mensen en voertuigen daardoor aan onze aandacht ontsnapt.
Wij zijn constant bezig met de oorzaak en het gevolg en vervalsen daardoor de herinnering en leggen zo een hypotheek op de toekomst.
Zo ontstond onze diepe angst voor de afwezigheid en de afwezigen.
In onze schrale cultuur is het de dood die ons van de voorbije aanwezigheid bewust maakt terwijl dat de functie van het leven is, het leven dat niet losstaat van het sterven en de dood, maar er één geheel mee vormt.
Ik zou een psalm voor de Afwezige willen maken, want een groter verlangen naar de morgen is in de donkere nacht van de Afwezige niet mogelijk.
Maar al dadelijk gaan we die afwezigheid in vormen gieten en wordt ze opgelost in het tegengestelde, namelijk de aanwezigheid.
Dit denken in tegenstellingen zullen we in de woestijn van ons moeten afschudden.
Niet de morgen lost de nacht op, maar het donker zelf deze andere vorm van licht.
Mijn onmacht om de Afwezige te beschrijven, ligt in onze ingewortelde reactie om Hem in de Aanwezigheid te wringen, en dan zijn beelden als vader en heer, en andere symbolen van angst en onderworpenheid nooit ver af.
Ik neem je met de schilder Lanfranco Giovanni (Parma 1582-Rome 1647) mee naar de profeet Elias in de woestijn.
De raven brachten hem voedsel. Hij moest zich voor de mensen verbergen.
Een engel komt hem wakker maken.
De wereld droogt uit
Een weduwe zal hem onderdak geven, maar eens hij bij haar is, sterft haar zoon.
Elias zal hem weer tot leven wekken.
Na drie jaar droogte begint de hemel te bewolken.
Hier is het beeld, de muziek van de wonderjongen Mendelssohn vult het wondere aan.
Luister naar “Es ist genug! So nimm nun Herr meine Seele”.
Hoor hoe de cellosolo het thema omspeelt en wees ervan overtuigd dat er prachtige pogingen bestaan om de Afwezige te benaderen.