Overgang
Op je schouders kantelde de nacht naar ‘t vroege licht,
je lag op je buik, je sliep en liep in ‘ t andere land,
ik aan de overkant, keek, vergeet nooit meer je gezicht;
je wierp het anker uit en zocht ontwakend naar mijn hand.
Nu in je ogen een streepje zon, je knijpt ze dicht.
Geen woord. Geheime tekens op de kamerwand.
ik ben overmand, fluister je, wij zijn zonder gewicht,
Geen boven en geen onder, eindelijk gestrand.
Heel ver weg zingen merels, het eerste spoedbericht
waarmee geliefden verworden tot elkanders emigrant.
en ik verpand aan de herinnering dit tedere evenwicht
Machteloos wordt de dichter een stamelend recitant.
(Het beeld is van Augustin Pajou: de dichter (Anacreon) plukt een veer uit de vleugels van eros.)