Hoe was het dan wel, vroeg de os.
Het Kind zette zich op de rand van de voorverwarmde kribbe.
Het plan was dat jullie vandaag nog hemels zouden worden, maar dat gaat niet door.
Hemels, vroeg de ezel.
Ja. Hemels.
Zelfs een os en een ezel?
In de hemel maakt het niks uit welke levensvorm je vertegenwoordigt.
Het Kind sprong bevallig op de grond van de stal.
Maar waarom is dat dan niet doorgegaan?
Uit de herberg steeg gebrul en gezang.
Een kerstman kwam buiten braken.
‘t Waren de engelen, zei de ezel die zich altijd slimmer wilde voordoen. De engelen hebben een verkeerde boodschap gebracht.
Er is niets mis met die engelen, antwoordde het Kind. In jullie begrippen is er deze nacht inderdaad een kind geboren, en als jullie aan koningen willen vasthouden, noem me dan gerust een nieuwe koning, maar ‘t had net zo goed een prins mogen zijn of een schoorsteenveger.
‘t Is toch een mooi idee, dat goddelijke Kind dat mens wordt, zei de os voorzichtig.
Voilà, zei het Kind terwijl het de os op zijn flank klopte. Het was een mooi idee, en mijn pa kan niets weigeren als de mensen aandringen.
In de herberg trakteerde de burgemeester.
Het Kind zette zich op de ezel en begroette denkbeeldige toeschouwers die met palmen langs de weg stonden.
Beweer jij nu dat we met zijn allen de aardkloot mochten verlaten om…
Je begint het te begrijpen, waarde os. Dat was het heilsplan. Kerstmis mocht op aarde beginnen om in de hemelse sferen te eindigen, inderdaad.
Maar wat is er dan mis gegaan, wilde de ezel weten.
Zien jullie daar die rots?
De os en de ezel zagen de rots.
Voor we aan het plan begonnen, wilde mijn vader even peilen hoe het zou ontvangen worden, dus stuurde hij Gabriel om een beetje marktonderzoek te doen, en dat was fout. Onze pa ziet de aardse schepsels veel te graag.
Hij liet zich van de ezel glijden en klom weer op de kribbe.
De eerste die Gabriel ontmoette was zo’n ventje van een jaar of tien,op die rots daar, een zekere Petrus, ‘t zoontje van een vishandelaar.
De os en de ezel schudden vertwijfeld hun hoofden.
Vis! Ze mochten er niet aan denken.
Gabriel begint het kind te vragen wat hij ervan zou denken als God op de aarde zou komen en de hele reutemeteut mee naar zijn hemelse paleizen zou meepakken, kwestie van een beetje gezelschap want engelen zijn nu eenmaal niet de vrolijkste soort.
Enfin, het kind kijkt hem aan en zegt dan:
Waardeloos, goede postbode. De mensen zijn niet voor de hemel gemaakt, daar zijn ze te sadistisch voor.
De os en de ezel knikten goedkeurend.
Als die hemelse vader nu eens zijn zoon op aarde achterlaat en hem mens laat worden, dan hebben de mensen tijd om zich te bekeren, om naar zijn woord te luisteren, om zich een beetje op dat hemelse gedoe voor te bereiden.
Maar dat visventje is getikt, zei de ezel.
Driedubbel getikt! viel de os hem bij.
Het Kind knikte.
Maar ‘t was te laat, Gabriel zat al bij mijn Vader en die vond het voorstel van dat jonge visboertje wel fijntjes. Sinds de appel in het paradijs had hij iets melancholisch, die pa van mij.
Dus we blijven met zijn allen op aarde, vroeg de os.
Voorlopig wel, ja. En volgens mijn Vader zal dat wel meevallen want de mensen zijn hongerig naar het goede. En stel je voor wat een indruk het zal maken dat Gods zoon een mens wordt!
Uit de herberg steeg luid gejoel.
Josef en Maria kwamen aangelopen.
In je kribbe en ogen dicht, de koningen zijn in aantocht , riepen ze.