Beste Abraham,

Het schilderij van Henri Joseph Harpignies heeft ons in ieder geval weer even met elkaar in contact gebracht ook al leek de poort gesloten en liepen onze levens langs verschillende paden en weggetjes (die wegen zijn een geliefkoosd onderwerp in de landschappen van Henri).

In 1844 echter bestond de suikerraffinaderij van zijn familie nog altijd en keerde hij er even later naar terug.
Zijn vader zag hem als een soort handelsvertegenwoordiger (voyageur, zegden wij vroeger) die ten lande de raffinaderij moest bekend maken en er klanten voor winnen, de suikerbiet ter ere.

De kleine Henri was echter vanaf zijn vierde jaar bezig met tekenen en kleuren en blonk in school alleen uit in die vakken en in muziek en aardrijkskunde.
Hij was trouwens een getalenteerd cellist en speelde later erg graag de kamermuziek van Haydn en Beethoven.

Terwijl hij voor pa’s bedrijf werkt, tekent hij onder invloed van de grote Franse lithografen van die tijd karikaturen.

Rond 1838, hij is dan bijna 20 maakt hij een tour van zo’n twee maanden met doctor Lachèze die hem Jean Alexis Achard (1807-84) leert kennen waarbij hij op zijn 27ste in Parijs gaat studeren.
Zijn pa heeft intussen ingezien dat zijn zoon meer talent voor de schone kunsten heeft dan voor de suikerbieten en geeft hem een maandelijks stipendium van 150 francs.

De revolutie van 1848 brengt hem weer thuis en vanuit Famars reist hij met zijn leraar naar Brussel.

‘Het bier hier is een slechte zaak voor het schilderen,’ schrijft hij naar huis en uitgekeken op België krijgt hij van zijn vader de toestemming om naar Baden-Baden te vertrekken, maar ook daar vindt hij zijn draai niet.
Het is pas in november 1850 als hij in Rome aankomt, met het devies “alles voor de kunst en alles voor het schone” voor ogen dat hij open bloeit.

Hij is geen volgeling van de Barbizon-school, en ook de andere tijdsstromingen hebben weinig invloed op zijn werk, maar hij zoekt het in zijn landschappen eerder bij Poussin en Claude Lorraine.

En zo weet ik dat hij in 1852 weer terug in Famars is en debuteert op het salon van 1853 met een zicht op Capri.
Een zittende kont heeft hij niet, hij wil in zijn landschappen zijn, dus zien we hem terug in Marly, het woud van Fontainbleau (waar enkele decaden voor hem de school van Barbizon huisde) en in de Pyréneeën.
Zijn grootste inspiratie vindt hij in het werk van Corot :

‘Het was daar (in Italië) dat ik tenslotte begreep dat Corot mijn gids was gedurende mijn hele carrière.
Mocht vader Corot dit kunnen lezen, hij zou gelukkig zijn, want hij was altijd een Italiaan, de grootste landschapschilder van de moderne tijden.’

Hij wordt een zeer bekwaam aquarellist en onder invloed van Achard begint hij ook met grafiek.
Hij begint zijn aquarellen en etsen te verkopen in Londen en new York en verdient daarmee per jaar zo’n 70.000 franc per jaar.
Vooral zijn wonderlijk gevoel voor diepte in zijn aquarellen, het gebruik van het wit van het papier, en de trefzekerheid van de compositie maken hem gegeerd.

In 1869 trekt hij zich nu en dan terug in het dorpje Hérisson in de streek van de Yonne en verwerft er in 1878 een eigendom in Saint-Privé (jaja, dat verzin ik niet zelf!)
Sinds 1885 brengt hij de winters door aan de Cote Azur en hij begint er met een studio waar leerlingen, die ook zijn vrienden werden, komen werken met de meester.

Wie oud genoeg wordt kan op prijzen en legion d’honneurs rekenen, en op het salon van 1897 krijgt hij de medaille d’honneur voor zijn “ Bords du Rhône”, een schilderij dat door de Londense academie was geweigerd, en ook tijdens het salon van de wereldtentoonstelling van 1900 wordt hij gelauwerd.
Dat landschappen dergelijke vermeldingen kregen was nog nooit gebeurd.

Bekijken we gewoon zijn werk, wandel door zijn landschappen en ik hoor van jou wel of je je er thuis voelde.
Ik stort mij weer in het gewoel.
Glittering prizes, een mooie naam voor de kunsthandel, dat wel.